Eglise abbatiale Saint-Pierre et Saint-Paul
te Montier-en-Der
Geschiedenis.
De kerk van Montier-en-Der die toebehoorde aan het diocees van Châlons-en-Champagne et nu deel uitmaakt van het diocees van Langres, was tot en met de Revolutie, één van de meest belangrijke abdijen in de Champagne.
Toen de monniken er zich installeerden in 672 was de regio van Der een moerasachtige laagvlakte en overdekt men een enorm woud waar de eik domineerde. De overheersing van deze boom verklaart de naam van de regio door zijn Keltische etymologie als Derw of Derff wat eik betekent.
Saint-Berchaire die op deze plaats een abdij voor mannen vastlegde onder het patronaat van de heiligen Petrus en Paulus en hen de Regel van de heilige Colombanus, afkomstig uit Aquitanië, gaf. Hij was in het monastieke leven gevormd geweest door een verblijf in de abdij van Luxeuil, gesticht door de Ierse monnik Colombanus. Op vraag van Nivard, bisschop van Reims, stichtte hij vooreerst de abdij van Hautvillers op de heuvel van Reims waarvan hij de eerste abt werd, en vervolgens deze van Montier-en-Der.
Onder impuls van Berchaire kapten de monniken te Montier-en-Der het woud en legden er de moerassen droog.
De discipline vooropgesteld door Berchaire was zo streng, om de moord op hem te rechtvaardigen door één van zijn monniken, Daguinus, aan wie hij een uitbrander had gegeven. Alhoewel het jaar van zijn dood ongekend blijft, is zij gesitueerd door de historici, ongeveer in het jaar 685.
Van de opgerichte kerk door Saint-Berchaire blijft er niets meer over, ook niet van deze die werd opgericht na 832 door Eudes, abt van Stavelot en Montier-en-Der. Het gebouw waarvan het schip nog bestaat, zou deze zijn opgericht onder abt Adson en ingewijd door de bisschop van Châlons-en-Champagne, Giboin in 998.
De personaliteit van Adson die de geschiedenis van Montier-en-Der domineert, moet vermeld worden. Geboren in de Jura in de loop van de eerste helft van de 10de eeuw, werd hij net zoals Berchaire, in het monastieke leven ingeleid te Luxueil. Zijn zowel spirituele als intellectuele waarde wordt door de bisschop van Toul, Gauzlin, opgemerkt die hij de leiding van de monastieke school van Saint-Epvre toevertrouwt. Hij koos Adson als hulpabt en gaf de zegel als abt bij zijn dood aan hem door, waarvan de datum ongekend is maar voorafgaand aan 968.
Gekend als één van de meest merkwaardige geesten in de eeuw op vlak van de literatuur, poëzie en muziek, was Adson in vriendschapscontact met zijn meest beroemde tijdsgenoten zoals Gerbert die hij te Reims had ontmoet en die in 999 paus werd onder de naam van Sylvester II.
Adson stierf in 992 in de loop van een reis naar het Heilig Land en werd op het eiland Astypalaia, één van de Cycladen begraven.
Het is zonder twijfel te danken aan de voortvarendheid van de abdij dat men de reconstructie moet toedragen van een deel van het gebouw, rond het begin van de 13de eeuw. De preromaanse apsis werd afgebroken en vervangen door een belangrijker koor.
In 1334 liet abt Ferri ten noorden van de ingang van het koor, de kapel der doopvonten, oprichten, ook genoemd de kapel Saint-Berchaire, en de sacristie.
De kloostergebouwen die van dezelfde periode dateerden brandden in 1735 af, werden heropgericht in 1773, veranderd in 1811 als stoeterij en in 1850 afgebroken.
De pracht van de kerk van Montier-en-Der was ook niet ontsnapt aan Prosper Mérimée, inspecteur-generaal bij de dienst historische Monumenten toen hij in 1846 een toer deed in de Champagne. Zijn beoordeling luidde als volgt dat het schip van bij het begin van de 11de eeuw moet zijn, vergelijkbaar met dit van Vignory, zonder gewelf, met de kapitelen en het meest wilde lijstwerk in de wereld. Hij bracht kredieten bij elkaar en de restauratie begon onder leiding van de architect Emile Boeswillwald vanaf 1851 tot 1879 en werd vervolgens verder gezet door zijn zoon Paul vanaf 1882.
Op 15 juni 1940 kende Montier-en-Der de meest tragische periode uit zijn lange bestaan. Tijdens een Duits bombardement dat ongeveer volledig de stad vernielde, werd de kerk vernield door brand. Het Gotische gedeelte weerstond maar het houten plafond had vuur gevat en het overdekt gebleven schip stortte in 1942 in.
Dankzij de tussenkomst en de hardnekkigheid van een toonaangevend iemand in de Der, Pierre Arnoult, een inspecteur-generaal bij financiën, werden de benodigde fondsen bij elkaar gebracht en de reconstructiewerken begonnen vanaf 1945 onder leiding van Jacques Laurent, architect-chef bij de dienst historische Monumenten.
Nu ziet men het preromaanse schip zoals zij reeds bestond voor de brand van 1940. De uitgevoerde opgravingen in de loop van de restauratiewerken, hebben in het westelijke deel van het schip, de funderingen van een westelijk massief aan het licht gebracht wat laat veronderstellen dat het schip is opgericht, op de plaats van een reeds vroeger bestaande, dat het Karolingische plan van de kerkportalen voorstelde. Verder hebben de werken in de gootmuur van de noordelijke zijbeuk, een opus spicatum aan het licht gebracht, nu echter overdekt met een pleisterlaag.
Beschrijving.
Het schip is een sobere beuk waarvan de heel mooie samenhang in verheffing 8 grote rondbogen toont, die rusten op rechthoekige, heel lage pijlers en onderlijnd met een impost van lijstwerk voorzien. Bovenaan de grote boogreeksen zijn de paarsgewijze rondbogen geplaatst onder een ontlastingsboog en verdeeld door 2 gekoppelde colonnetten die cilindrisch of polygonaal zijn, en met daarop een kubisch kapiteel met een van lijstwerk voorzien dekstuk.
Deze bogen die zich aanvankelijk op de tribunes van de collateralen openden, zijn dichtgestopt geweest toen men een overwelving van een gedeelte van de collateralen ondernam. Met de restauratie van de 20ste eeuw zijn deze opnieuw geopend. Geplaatst tussen de paarsgewijze bogen en ontvangend de terugval van de ontlastingsbogen beantwoorden de rechthoekige pijlers met hun uitstekend impost, exact aan deze van de verdieping van de grote boogreeksen waarvan ze gescheiden zijn door een van lijstwerk voorziene kordonband die volledig uitsteekt op de muur. Hierboven bevindt zich een grote naakte muur die doorbroken wordt met de hoge rondboogvensters.
Het schip is overdekt met een houten overwelving in de vorm van een omgekeerde scheepsromp dat bij het begin van de 16de eeuw werd aangelegd en het oorspronkelijke plafond heeft vervangen.
Men veronderstelt dat het schip oorspronkelijk werd voorafgegaan door een narthex of een westelijke massief dat overeenkomt met de 2 eerste traveeën. De grote bogen zijn er meer verheven en de pijler gesitueerd tussen de 2de en de 3de boogreeks, stelt een rechthoekig plan voor waarbij de grote zijde een lengte heeft van ongeveer 4 meter. Deze onregelmatigheid stelt een probleem welk een oplossing kreeg dankzij de opgravingen uitgevoerd na 1940.
De 2 nauwe en minder verheven zijbeuken zijn verdeeld in traveeën door de ronde gordelbogen. Deze in het noorden, overwelfd met kruisribben, stelt geen openingen voor in de gootmuur maar wel het spoor van 2 deuren van de 12de eeuw die de toegang verschaften met de kloostergang en die tijdens de afbraak van de kloostergebouwen werden dichtgestopt.
In de zuidelijke zijbeuk zijn de stenen overwelvingen die begin 16de eeuw zijn aangebracht, niet herdaan geweest maar vervangen door een eenvoudig plafond in hout. De verlichting van deze zijbeuk wordt verzekerd door de hele nauwe vensters.
Bronnen.
- Henri Ronot in Champagne romane; Editions de Zodiaque; la Nuit des Temps 55; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1981.
- Suzanne Braun in Champagne-Ardenne; Architecture et sculpture romanes; Editions Créer; Saint-Just-près-Brioude 2008.
Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten