Zoeken in deze blog

maandag 28 mei 2018

Église Saint-Etienne te Vignory (Haute-Marne 52)

Église Saint-Etienne 
te Vignory

Geschiedenis.
De kerk verschijnt reeds bij het begin van de 9de eeuw in de archieven van de abdij van Luxeuil.  Karel de Grote zou haar bezittingen geschonken hebben alsook de kerken die ervan afhingen.  Van de Karolingische kerk blijft er niets over.
Guy, de eerste heer van Vignory, sticht in de nabijheid van zijn kasteel, in 1032, een college van kanunniken.  De bisschop van Langres, Hardouin of Hugues I de Breteuil, hebben bijgedragen tot de stichting en aan de kanunniken het recht gegeven om de priester van de parochie te benoemen.  Dit is wat beschreven staat in de charter waarbij zijn zoon, Roger, beslist om de gemeenschap van kanunniken te vervangen door Benedictijnenmonniken en heeft de nieuw opgerichte kerk aan de abdij Saint-Bénigne te Dijon.
Guy beslist aldus om een nieuwe kerk op te richten.  De nieuwe kerk komt overeen met 2 traveeën van het koor en met 4 traveeën van het schip.
De constructie van het kerk is stopgezet rond 1049 wanneer de kanunniken werden vervangen door de monniken.  De nieuwe bisschop van Langres, Hardouin de Tonnerre, wijdt de nieuwe opgerichte kerk in en draagt ze over aan de monniken tussen 1051 en 1057.  De nieuwe inplanting moest aan de monniken de mogelijkheid bieden om een priorij te stichten in de nabijheid van het bisdom van Châlons en het aartsbisdom Reims waar de ingevoerde hervorming van Cluny moeilijk vaste voet aan de grond kreeg.
Een twee oprichtingscampagne hield de realisatie in van de apsis.  Rond de 12de eeuw wordt het gebouw een priorij met priester en de kerk wordt gedeeld tussen een deel van de parochie welk gans het schip inhield, en een gedeelte voor de monniken inhoudende het koor, het kooreinde en het kerkhof rond de kerk.  De klokkentoren moet toegevoegd zijn rond het midden van de 12de eeuw door de parochianen.  Een charter van 1336 beschrijft de verdeling van de bezittingen in de kerk.
Bij het gedeelte van de monniken verandert er weinig.  Enkel een toevoeging van een kapel in het zuiden van de kooromgang.  De wijzigingen zijn gedaan om nieuwe openingen te creëren om de lichtinval te bevorderen.  In het gedeelte van de parochianen heeft men 5 kapellen toegevoegd in de lengte van de zuidelijke zijbeuk tussen het einde van de 14de eeuw en begin 15de eeuw.  Het schip wordt eveneens verlengd met 2 traveeën en een nieuwe gevel.
De kerk is steeds goed onderhouden geweest door de priors.  In 1840  beveelt Girault de Prageney de kerk aan bij de archeologen.  In 1843 bezoekt Prosper Mérimée de kerk en verklaart dat de kerk aan de buitenzijde de uitstraling heeft van een kerk van het einde van de 15de eeuw maar hij is sterk verwonderd met de binnenzijde waar men volgens hem een Karolingische en erg versierde kerk kan terugvinden.
Tussen 1843 en 1852 heeft hij voorgesteld de kerk volledig te restaureren.  Deze werken worden uitgevoerd door architect Emile Boeswillwald.

Beschrijving.
De binnenzijde.
De 3 beuken in het schip strekken zich nu uit over 9 traveeën maar de eerste 3 zijn modern terwijl de 6 andere niet zijn herdaan.  In haar plan stelt de kerk enkele onregelmatigheden voor.  Zo versmalt de breedte van het schip vanaf de 6de travee en de zuidelijke zijbeuk verbreedt vanaf deze plaats.  De noordelijke behoudt ongeveer dezelfde breedte over haar ganse lengte.  




Ook zijn de 8ste en 9de travee langer en op de 9de travee is de pijler rond zowel aan de noordelijke al aan de zuidelijke zijde.  De andere pijlers zijn allemaal rechthoekig.






Zowel de zijbeuken als het schip zijn overdekt met een houtgebeente.  Hieronder is het schip verdeeld in 3 niveaus van ongeveer dezelfde hoogte met de grote boogreeks, een open tribune en de hoge vensters.



 
Naar het koor toe strekt de muur zich uit zonder onderbreking, enkel door de herhaling van de openingen (vensters).  Het vervolg van de muur is bevestigd door de brede pijlers die bijna allen dezelfde afmeting dragen met daarop een impost met een band die eveneens naar beneden is afwerkt.  Men wordt er getroffen door de machtige muren, door de herhalingen en aangetrokken door de verscheidenheid van de insnijdingen en het decor.  De bovenste verdieping van het schip bezit vensters in rondboog met een diepe insprong, geplaatst in de as van de grote boogreeksen en het verdiep van de tribunes.  De zijbeuken worden verlicht langs de bogen van de zuidelijke kapellen of langs de bogen doorbroken in de noordelijke muur, en langs de vensters die boven de tribunes staan.



  
In het schip blijft het gebeeldhouwde decor erg beperkt, zonder kapitelen.  Het is beperkt tot de imposten aan de pijlers en op deze imposten enkel tot de registers in bandvorm.  Deze dienen enkel als een soort van omkadering waarbij een versterkte band aan iedere zijde van de pijlers, een cartouche vormen in de vorm van een trapezium.  De cartouche ontwikkelt zich tot een versiering in zwak reliëf. Hierbij vindt men 2 types van versiering terug waaronder het herhaalde motief dat begint aan de hoeken en zich verder zet op regelmatige wijze zoals motieven met strepen in variërende elementen maar ook met rijen van staafvormige kanteelversiering, visgraatmotieven, kleine palmetten met 3 of 5 bladen, een opeenvolging van druiven of paarsgewijze pijnappels.  Aan de zuidelijke zijde, ter hoogte van de 6de pijler bemerkt men een opeenvolging van halve strepen onderbroken door een origineel element met 2 tov elkaar gestelde dieren namelijk een geit en een griffoen.










Het 2 type versiering is deze met gecentreerde motieven welke men enkel bemerkt aan de imposten van de ronde pijlers.  Aan de noordelijke pijler houdt het gecentreerde motief in één decor concentrische vlakken in dat de omkadering herhaalt.  Aan de zuidelijke pijler geeft het gebruik van een dierlijke figuur, een symbolisch vervolg weer.  Aan iedere zijde liggen 2 draken op de rug, zonder staart nog poten, de lichamen verenigd in het midden, de gezichten aan de hoek en herkenbaar door hun opgetrokken snuit en hun tong hangende uit hun muil en vullen met hun oren en hun ingegroefde nek het ganse kader op.






Op de 2de verdieping is het belang om de voorzijde te versieren benadrukt. Deze decoratie is verschillend door de aanwezigheid van de zuilen die op de tribune bovenaan de grote boogreeksen staan, met paarsgewijze bogen afwisselend met de pijlers die vergelijkbaar zijn met deze op de benedenverdieping. Op de vierkante pijlers als op de zuilen is er op de imposten een tegenstelling tussen de imposten met kader die heel talrijk zijn in het westelijke gedeelte, en de imposten zonder kader.  De imposten met kader verschillen niet van deze op de beneden verdieping alhoewel deze ook decors ontvangen met herhaalde motieven en eveneens decors met gecentreerde motieven en men daar talrijkere en meer gevarieerde motieven gebruikt.  Op de 5de pijler aan de westelijke zijde bezetten gebladerte in een meer ruwere dan geometrische stijl, de omtrek en eveneens aan de westelijke zijde zijn aan de 4de pijler bezetten nog 2 tov elkaar gestelde draken gans het kader.  Er heerst eveneens een grote verscheidenheid bij de imposten zonder kader.  Men bemerkt imposten zonder kader met een versierde schuine kant in één herhaald decor, met gemoluurde imposten of volledig overdekt met eierlijsten of ingekerfd met een eenvoudige hollijst.












Alhoewel op de niveaus van de traveeën 4 tot 9 geen enkele colonnet dezelfde verhouding heeft, zijn deze allen samengesteld met dezelfde elementen zoals een sokkel, basis, ronde cilinder, astragaal, kapiteellichaam met 2 naast elkaar gestelde gedeelten als een afgeknotte kegelvormige basis en hogere gedeelten die uitlopen op een pyramide, een teerling of cabaques.
Aan de kapitelen van de noordelijke en zuidelijke colonnetten van de 4de en 6de travee is een gedeelte gecombineerd met een bloemenmotief, met rijen gebladerte.






De verhoudingen van het koor verschillen bijna niet met deze van het schip.  Zo bezit deze ongeveer dezelfde breedte, de lengte van de traveeën is ongeveer gelijk aan deze van het schip en de breedte van de collateralen is iets minder. De opvatting van de architectuur verschilt echter met de pijlers en de triomfboog die de ingang van het koor kenmerkt.



De triomfboog schijnt ingesloten door het schip.  Zijn vertrek situeert zich op het niveau van de imposten van de tribune en zijn sleutel op het niveau van de basis van de hoge vensters.  Zijn beide kapitelen zijn vergelijkbaar met deze van het westelijke deel van het schip en met hun kapiteellichamen in 2 gedeelten.  Op de teerling schijnt de scheiding van de zijden weinig verzwakt door de afgeknotte hoeken aan de basis van de teerling en de 2 gezichten aan de hoeken van het bovenste gedeelte van het kapiteellichaam.  De imposten hebben er een herhaald decor vergelijkbaar met de imposten van de boogreeksen in het schip.







Ten oosten van de triomfboog en zijn pijlers, wijzigt de structuur van zijn verheffing en haar opvattingen.  De muurmassa blijft behouden maar zij is massiever en minder geopend.  Het is geen pijler meer die de 2 boogreeksen scheidt maar een werkelijke muur waarbij deze ongeveer het dubbele bedraagt van de pijlers van het schip.  De verheffing beslaat 2 verdiepingen waarbij de grote boogreeksen minder hoog zijn dan in het schip met bovenaan een naakte muur met 2 kleine vensters ongeveer in de as van de boogreeksen.



De bouwers hebben echter wel rekening gehouden om de verlichting te verzekeren en de voorzijden hiervan te voorzien ondanks het massieve.  De verheffing van de boogreeksen is aangebracht geweest in functie van het licht dat zij lieten binnenvallen zoals een open tribune.  Hun insnijding is in de as en op regelmatige afstand op de vensters doorbroken in de buitenste muren van de zijbeuken.  Dit zelfs in het noorden wanneer de klokkentoren hierop werd geplaatst en men een oculus aanbracht om een boog te vervangen.  De omkadering van de pijler in de as, waarbij 2 colonnetten enkel aan de zijde van het koor zijn aangebracht, komen overeen met 2 colonnetten die de ontlastingsboog van de omkadering van de vensters ontvangt.  



Een even belangrijk gebeeldhouwd decor in het koor als in de zijbeuken, verlengt het meer geëvolueerde decor van het schip.  De imposten zijn er zonder kader en versierd met moluren.  De in ruwe vorm gekapte kapitelen hebben een naakt kapiteellichaam of aan de hoeken versierd met grote eenvoudige blaren.  De basissen zijn allemaal samengesteld met voetringen gescheiden door de hollijsten of geregeld door holle lijsten.






Deze strengheid dient verrassend het gebeeldhouwde decor welke in de apsis de 2 kapitelen van grote afmeting prijst, welke de 2 oude, ronde colonnetten dienen. De imposten zijn zonder versiering en bezitten geen enkele vorm van een afgeknotte kegel in het register bovenaan het astragaal.  Het register heeft enkel de vorm van één enkel blok met imposten aan het zuidelijke kapiteel maar elk van de zijden heeft een gefigureerd decor gekregen.



Aan het zuidelijke kapiteel bemerkt men 2 gevleugelde leeuwen, in hun beweging belemmerd en met de staart tussen de benen, die weerstand bieden aan iedere zijde tegen een gestileerde boom waarvan het takwerk zich in een halve cirkel inschrijft en omringd is met stralen.  Aan de hoeken bieden zij nog steeds weerstand langs hun achterdeel waarboven 2 over elkaar liggende palmetten, zich aanpassen aan de verwijding van de hoek van het kapiteel.  Zo heeft men 2 typen van voorstellingen met één aan de zijde en één aan de hoek die elkaar overlappen en drukken hiermee de dualiteit uit.  De binnenste zone waar de leeuwenlichamen zijn getrokken in een vlakke tint, staan in schril contrast met het bovenste deel dat vegetarisch is gebeeldhouwd met plastieke effecten.




Het decor van het noordelijke kapiteel is minder geslaagd maar origineler.  Een leeuw waarvan de identiteit is benadrukt door de inscriptie LEO, komt op iedere zijde voor maar heeft de ene keer een opgerichte staart, de andere keer de staart tussen de benen.  Eén of twee keer is de profilering gevormd door de samenkomst van de 2 leeuwenkoppen die een soort van haak vormen bovenaan een gefigureerde verdroging van een palmblad die hun poten omsluiten.



De buitenzijde.
Deze buitenzijde weerspiegelt zijn binnenste indeling met een schip en zijbeuken in verdiepingen ingedeeld, het koor en haar zijbeuken, de apsis en de kooromgang met haar kranskapellen.


De klokkentoren verheft zich aan de noordelijke zijde boven de collaterale van het koor met 4 verdiepingen.  De eerste is doorbroken met één enkele opening in rondboog en omkaderd met colonnetten zoals de vensters van de zijbeuken van het koor of op dezelfde hoogte dan de muren van de bovenste verdieping van het koor.  De tweede op dezelfde hoogte van de daken, houdt op iedere zijde een versierde fries in met 3 boogreeksen omkaderend een paarsgewijze boog.  De 2 bovenste verdiepingen zijn vergelijkbaar met ieder van hun zijden met 2 paarsgewijze boogreeksen onder een ontlastingsboog rustend op de colonnetten. Een stenen spits met 8 zijden bekroont het geheel.





De klokkentoren die hier tov moest staan in het zuiden, is nooit afgewerkt.  Enkel zijn benedenverdieping is in het zuiden geopend door een spitsboog en overdekt met een afdak.


Bron.
- Henry Ronot in Champagne romane; Editions Zodiaque, "la Nuit des Temps 55", Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1981.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: