Eglise Saint-Vincent
te Chevagny-les-Chevrières
Geschiedenis.
Het dorp van Chevagny-les-Chevrières is voor de eerste keer vermeld in de 10de eeuw in een charter van het kapittel van Saint-Vincent van Mâcon; "in pago Matisconense, in agro Meloniacense, in villa Cavaniaco". In de 12de eeuw is Chevagny geciteerd als horigheid (Obedienca Cavaniac). Het gebied behoort tijdens deze periode en gedurende de ganse middeleeuwen van de heerlijkheid van Salornay. De naam van het dorp legt zich vast op Chevagny-les-Chevrières dan in de 18de eeuw. Het maakt een verwijzing naar de hoofdactiviteit van het dorp; de productie van kaas en het houden van geiten.
Reeds op het einde van de 19de eeuw is deze toponiem echter betwist, daar de hoofdactiviteit van het dorp de wijnproductie was geworden. De gemeente en de inwoners vroegen vervolgens de naam van Chevigny-les-Mâcon wat hen echter werd geweigerd.
De aanwezigheid van een cultusplaats te Chevagny is waarschijnlijk heel oud. De oprichting van de huidige kerk, toegewijd aan Saint-Vincent, schijnt enkel terug te gaan tot de 12de eeuw. Het gebouw is vanaf dan het centrum van de parochie, en behoort tot het collatie van de bisschop van Mâcon. De tienden gaan gedeeltelijk naar de abdij van Cluny. Van deze vroegere kerk rest nu nog het schip, de bogen van de travee onder de klokkentoren en misschien zelfs de klokkentoren. Het is deze laatste die de originaliteit van het gebouw vormt daar hij sterk overhelt naar het oosten met 5 cm per m en dit reeds sedert eeuwen.
In de 14de eeuw is "la Curatus de Chavaigniaco" geciteerd in een prebendenregister, net zoals de kerk Saint-Vincent en dit voor de eerste keer; "Ecclesia Chevagniaci la Chevriere". In de 15de en de 16de eeuw is de kerk herwerkt, waarschijnlijk om de vernielingen aangericht door de opeenvolgende oorlogen te verdoezelen die het grondgebied teisterden. Het is tijdens deze periode dat het gotisch koor van de kerk en de kapellen van het transept zijn gebouwd. De klokkentoren is waarschijnlijk gedeeltelijk hernomen. Deze werken zijn uitgevoerd dankzij de samenwerking met de landsheren van Salornay die hun wapens op de afsluitstukken van de transeptgewelven gelaten hebben. Op hetzelfde moment is het kasteel van de familie gereconstrueerd; In 1614 doen de heren van Salornay afstand van hun eigendom dat door Claude Botton is overgekocht.
Tijdens de periode van de Revolutie kent de kerk van Salornay de meest merkwaardige periode van zijn geschiedenis. Terwijl de kerk is gesloten voor de cultus in 1790 legt Mollin, de pastoor van Chevagnyu de eed af op de burgerlijke grondwet van de geestelijkheid, onder druk van de autoriteiten. Hij kan dus te Chevagny blijven. In 1792 is de priester gedagvaard tot een verplichte woonplaats nadat hij aangeklaagd was door de burgemeester Lutaud daar hij zich moeide in openbare zaken. De priester kan echter zijn taak behouden. In 1793 is de priester Mollin tenslotte aangehouden daar hij zich verzette tegen het opeisen van soldaten in het dorp. Hij wordt naar het klooster van de Ursulinen te Mâcon gestuurd dat dienst als gevangenis voor mannen. Hij verblijft er voor een 18-tal maanden. De kerk zelf wordt verkocht als nationaal bezit.
In 1795 wordt de priester in vrijheid gesteld. Zijn herstel is echter van korte duur. In 1797 moet hij zich opnieuw verbergen om aan de vervolgingen te ontkomen waarvan de priesters het voorwerp waren. Tijdens zijn vlucht slaagt hij erin om de pastorij en de kerk te verwerven via tussenpersonen in zijn omgeving. Hij slaagt er aldus in om de kerk van plunderingen te redden. Bij het begin van de 19de eeuw komt de kerk opnieuw vrij voor de vieringen, met het Concordaat en beëindigt zijn leven te Chevagny. Onder het nieuwe bestuur is het dorp een eenvoudige toevoeging geworden van de parochie van Hurigny en moet aldus niet meer over een priester beschikken. Pastoor Mollin weigert om te veranderen en verwerpt aldus al de aanbiedingen voor de verkoop van de kerk, hetzij door de gemeente, hetzij door het bisdom van Autun. Door de geestelijke overheden wordt er druk uitgeoefend zodat hij verplicht wordt te Chevagny te blijven en schenkt de kerk bij zijn overlijden aan de gemeente.
In 1804 is pastoor Mollin en de inwoners van het dorp overtuigt dat de bisschop aan hun wensen zal toegeven namelijk om Chevagny als parochie te verheffen en er de pastoor te benoemen tot aan zijn dood. De vieringen kunnen dus hernomen worden en zij ondernemen om het gebouw te herstellen dat de vieringen er kunnen doorgaan. Onderhoudswerken en herstellingen zijn uitgevoerd. Maar op het laatste moment komt een schriftelijke mededeling van de bisschop aan bij de pastoor die de vieringen verbieden. Indien hij de kerk niet overlaat aan de gemeente zal hij uit zijn functie ontzet worden. De pastoor besluit aldus om op rust te gaan en verzaakt om nog dienst te doen. Uiteindelijk weigert hij om de kerk aan de gemeente over te laten bij zijn dood. In 1808 sterft hij en laat het over volgens zijn laatste wilsbeschikking. Hij laat het vruchtgebruik van de kerk over aan een zekere Madame Marie-Anne Fournier op voorwaarde dat zij het huurt of verkoopt in het voordeel van de neef van de pastoor, als erfgenaam van al zijn bezittingen.
Deze dame trouwt met de caféhouder-kruidenier van het dorp, Mr Bourdon en verkrijgt aldus het vruchtgebruik van het gebouw dat vanaf dan dienst doet als opslagplaats voor de kaas die hij verkoopt. Dit gebruik duurt een 50-tal jaar maar de bewoners mogen wel de klokken laten luiden in geval van een sterfgeval. De bewoners moeten zich wel wenden tot Hurigny of Prissé om de vieringen bij te wonen.
Van 1847 tot 1851 vertaalt de frustratie van de plaatselijke bevolking zich in een strijd om de kerk Saint-Vincent opnieuw te verkrijgen en er opnieuw de vieringen te laten doorgaan. In 1851 verkrijgt de gemeente officieel de eigendom van de kerk. In 1852 is de kerk heel vlug volledig gerenoveerd om er zo vlug mogelijk de vieringen in te laten doorgaan. De gemeente koopt eveneens het meubilair van de kerk van Saint-Jean-le-Priche aan.
In 1861 is monseigneur Marguerye te Chevagny onthaald en kenmerkt de nieuwe opening van het gebouw voor de vieringen. In 1863 is Chevagny opgericht als bijkerk. In 1868 wordt een nieuw kerkhof in gebruik genomen buiten het dorp en de omgeving van de kerk wordt gesaneerd.
In 1902 is een nieuwe algemene restauratie van de kerk uitgevoerd naar de plannen van architect Pinchard, van Mâcon. De werken voorzien de reconstructie van de gevel, de realisatie van neogotische bogen, het herstel van de sacristie, de verheffing van de muren en het ontwerp van de gewelven. Het geraamte en het dak zijn eveneens vernieuwd.
In 1976 is een kostenraming uitgevoerd op vraag van de gemeente voor de herstelling van het dak van de kerk. Einde 1977 organiseert de gemeente een oproep voor fondsen om de rest van de werken te financieren. In 2019 is een nieuw restauratieproject van het dak met lavapannen uitgevoerd.
Beschrijving.
De kerk Saint-Vincent is een klein gebouw waarvan de architectuur een overgang is van 2 van elkaar te onderscheiden stijlen namelijk de romaanse voor het kleine, rechthoekige schip en de kruising, en de gotische voor de kapellen/kruisbeuken en het koor met vlak kooreinde.
De moderne gevel van de kerk is geopend met een portaal in een gebroken boog van eenvoudige makelij waarbij het timpaan naakt is. Bovenaan de puntgevel verlicht een kleine, heel nauwe rondboog het schip. Een klein kruis staat bovenaan de puntgevel. De gootmuren zijn allebei geopend met 2 brede, gebroken rondbogen. In het zuiden houdt het schip een nauwe, zijdelingse toegangspoort in. De travee onder de klokkentoren die nauwer is dan het schip, is geflankeerd van 2 kleine, vierkante kapellen die het transept vormen. Iedere kapel is geopend met een brede, gebroken boog in het midden. De klokkentoren van het vierkante plan verheft zich bovenaan de kruising en helt sterk over naar het koor toe. Hij houdt slechts één verdieping in met een rondboog per zijde. De klokkentoren is getooid met een stenen spits waarbij iedere zijde is versierd met een gotisch dakraampje. Het koor met vlak kooreinde vervolledigt het gebouw in het oosten. Deze is breder en hoger dan het romaanse schip en met een gotische boog met opvulling in het midden geopend net onder een kleine, nauwe rondboog vergelijkbaar met deze in het westen. Deze bogen zijn omringd met 2 steunberen die zich beëindigen halverwege de muur. In het noorden is de muur in het midden gestut met een brede steunbeer en met 2 diagonalen aan de hoeken van de puntgevel waarvan deze in het noordoosten is gebeeldhouwd met een wapen. In het zuiden is het koor geopend ter hoogte van de toegang tot de klokkentoren en is een kleine sacristie toegevoegd met een gebroken boog. Een gootklos met naakte modillons loopt rond het ganse gebouw en ondersteund het zware dak met lavapannen.
Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten