Eglise Saint-Eusèbe
te Saint-Huruge
Geschiedenis.
Alhoewel één van de dunst bevolkte dorpjes in de regio, bezit Saint-Huruge een heel oude oorsprong en een rijke geschiedenis. Veel antieke restanten zijn op zijn grondgebied teruggevonden die aan 2 Gallo-Romeinse villa's toebehoorden. Verschillende Merovingische graven werden teruggevonden. Een 1ste vermelding verschijnt in 910 in charter 110 van de abdij van Cluny; "In pago Matisconensi in agro Aenacensi, in villa Bussiago". In de 13de eeuw vindt men in een nieuwe charter "Domus de Sancto-Eusebio super Guiam" en vervolgens Saint-Huruge in de" 15de eeuw. Tijdens de periode van de Revolutie noemde het dorp "La Rochette-sur-Guye".
Rond het jaar 1000 is reeds een cultusplaats gekend te Saint-Huruge; "Ecclesia in comitatu Matisconensi, in villa Bisiaco, in honore Sancti-Eusebii dicata" in de charters 394 en 499 van het kapittel van Saint-Vincent van Mâcon. De langzame fonetische evolutie heeft Saint-Eusèbe vervormt tot Saint-Huruge en laat het bestaan van een christelijk cultusgebouw reeds in de 5de en 6de eeuw veronderstellen. De funderingen van de noordelijke muur van het schip van de huidige kerk zouden de restanten zijn van één van de 1ste gebouwen van het dorp.
Het kerkgebouw van vandaag bezit een grote verscheidenheid aan materialen waaruit het is samengesteld. Verschillende rotssoorten werden gebruikt zoals heel frequent zandsteen vooral voor de structurele elementen en verschillende genres van kalksteen. De huidige kerk zou voor een deel overeenkomen met deze vermeld op het einde van de 10de eeuw. Zij is hiermee één van de oudste in de regio met de aanwezigheid van het metselwerk in opus spicatum in de muren van het schip, de fijnheid van deze laatste en de buitensporigheid van het metselwerk veronderstellen een constructie van begin 10de eeuw.
Op het einde van deze eeuw zijn de travee onder de klokkentoren en de apsis waarschijnlijk heropgericht. De muren van deze gedeelten zijn dikker en het decor van de Lombardische banden en boogreeksen van de apsis staven deze theorie. Het oorspronkelijke romaanse gebouw is aldus van een heel eenvoudig plan en is typisch voor de plattelandskerken van de regio. Dit houdt een éénbeukig rechthoekig schip, een travee onder een licht uitstekende klokkentoren en een half cirkelvormige apsis in. In het begin van de 13de eeuw is de klokkentoren gereconstrueerd, licht uit de as naar het zuiden in overeenkomst met de travee die deze ondersteund.
Het volledige romaanse gebouw laat de verschillende fasen van deze richting zien met opeenvolgende constructies en toevoegingen die zich laten verklaren door het ontbreken van de middelen. In de 10de eeuw was een reconstructie noodzakelijk. Door het ontbreken van middelen is het oude schip bewaard gebleven en enkel het kooreinde is gereconstrueerd. Bij het begin van de 13de eeuw is de kerk het centrum van de parochie, behoort zij tot de collatie van de bisschop van Mâcon en werd de klokkentoren gereconstrueerd.
In de 14de eeuw is een kapel toegevoegd in het zuidoosten van het schip. Een akte verhaalt de stichting door Guillaume Guilloud, priester te Saint-Huruge, met een kapelaan voor de kapel Saint-Blaise en Saint-Antoine. In de 15de en 16de eeuw is de kapel in het zuidoosten van het schip gereconstrueerd. Met een lengte van 2 traveeën gaat het om een landsheerlijke kapel in de flamboyante gotische stijl. Deze is waarschijnlijk gebouwd ter gelegenheid van een algemene restauratie. De klok uit 1536 is één van de oudste, bewaard gebleven in de regio die bij deze gelegenheid zou geïnstalleerd zijn.
Een nieuwe restauratie dringt zich op in de 17de eeuw en houdt de herstelling van de gevel en de constructie van het huidig neoklassieke portaal in. Bij een pastoraal bezoek door de bisschop van Mâcon preciseert deze in zijn rapport dat Saint-Martin-de-Patrouille een toevoeging van Saint-Huruge is en bijgevolg moet bijdragen aan het onderhoud van de kerk van Saint-Huruge. De kerk zou zich in een betrekkelijke goede staat bevinden en wordt omringd door een kerkhof. De landsheer van Saint-Huruge spreekt er recht. De flamboyante kapel Notre-Dame-de-Pitié behoort deze toe en dient als grafkapel voor zijn familie.
Op het einde van de 18de en in het begin van de 19de eeuw is het gebouw slecht onderhouden en is Saint-Huruge een eenvoudige toevoeging tot Burzy. Bijgevolg heeft zij einde 19de eeuw nood aan een grote renovatie. In 1872 wordt een grote renovatie uitgevoerd; de oprichting van de noordelijke kapel met een gewelf in baksteen, vervanging van het gewelf van het schip en de toevoeging van een moderne gootklos, het afsluiten van de toegang tot de kapel Saint-Antoine, algemene herstelling van de vensters, de verplaatsing van een gotisch venster van de kapel Notre-Dame naar deze in het noorden en het aanbrengen van een witte pleisterlaag op gans het gebouw. De gemeente laat hetzelfde jaar het dak belegd met lavapannen door een overdekking met platte dakpannen vervangen.
In 1950 is de kerk ingeschreven als "Monuments Historiques". In 1960 wordt het kerkhof verplaatst buiten de gemeente. In 1970 dient zich opnieuw een grote restauratiecampagne aan die start met de afbraak van het presbyterium. Het dak van de apsis en de klokkentoren worden opnieuw belegd met lavapannen, de sacristie wordt afgebroken, de volledige restauratie van de klokkentoren en de herstelling van de daken van het schip en de kapellen.
In 2014 is de piramide van de klokkentoren gerenoveerd. In 2016 en 2017 worden de noordelijke en westelijke muren gerenoveerd. Met de archeologische opgravingen van 2017 en 2018 komen een 9-tal geraamten aan het licht in stenen zerken die dateren uit de 9de en de 10de eeuw. De restanten van de oude muren werden eveneens ontdekt.
Beschrijving.
Aanvankelijk was de kerk eenvoudig samengesteld met een éénbeukig, rechthoekig schip, met een travee onder de klokkentoren en een apsis. Aan de romaanse basis volgden enkele toevoegingen zoals een kleine, gotische kapel, een brede, flamboyante kapel van 2 traveeën in het zuidoosten van het schip en een moderne kapel ten noorden van de travee onder de klokkentoren. Tot vorige eeuw was de kerk omringd met een kerkhof.
De kerk bezit een relatief eenvoudige gevel. Deze wordt doorbroken met een portaal in rondboog onder een driehoekig fronton, in neoklassieke stijl. Hierboven bevindt zich een moderne oculus.
De gootmuren van het schip zijn samengesteld met een basismuur van zwaar metselwerk en het hoofddeel een metselwerk in opus spicatum (visgraatmotief). In het noorden zijn 2 kleine, zichtbare, dichtgestopte rondboogvensters. Deze zijn gevormd met kleine breukstenen. In het zuiden is één enkel rondboogvenster zichtbaar. De rest van de zuidelijke gootmuur is verborgen door de kapellen. In het westen is de kapel uit de 14de eeuw bescheiden in omvang en rechthoekig. Zij houdt enkel een gotisch venster in. De 2de kapel in het oosten is groter en toegankelijk langs een klein portaal. Deze flamboyante, gotische kapel telt 2 traveeën gestut door steunberen. Zij wordt verlicht door een modern venster in de westelijke travee en een gotische met flamboyante opvulling in de oostelijke travee. Zij bezit een puntgevel met een kleine klokkentorenmuur.
De travee onder de klokkentoren is volledig door de zuidelijke kapel en een andere in het noorden verborgen. De klokkentoren is samengesteld met een onversierde sokkel, met een oude toegang in het westen, en 2 verdiepingen. De 1ste verdieping is geopend op iedere zijde met een paarsgewijze boog met een terugval op een eenvoudige colonnet. De 2de verdieping is doorbroken met meer versierde paarsgewijze bogen met een terugval op een dubbele colonnet met eenvoudig gebeeldhouwde kapitelen. Hij is getooid met een korte piramide ondersteund van een dubbele gootklos met platte stenen en onversierde modillons.
De apsis bewaart 3 rondboogvensters waarvan 2 nu dichtgestopte, oude en nauwe rondbogen en een brede, moderne rondboog in het midden. Deze zijn ingeschreven in een decor van Lombardische bogen en boogreeksen en waarbij eveneens 2 kleine steunberen zijn inbegrepen. In het noorden bemerkt men de omtrek van een oude ingang. De apsis en de klokkentoren zijn bedekt met lavapannen terwijl de rest van het gebouw is getooid met platte dakpannen.
Het kleine schip van de kerk is volledig bevloerd. Aanvankelijk was zij geplafonneerd maar inde 19de eeuw werd een tongewelf toegevoegd. Dit gewelf is gescheiden van de muren van het schip door een gemoluurde gootklos. In het zuiden is een nis opgevuld met een doopvont. Deze komt overeen met de opening naar de kapel van de 14de eeuw. Deze kleine kapel is overdekt met een transversaal tongewelf. Naar het oosten leidt een gotische doorgang naar de grote, flamboyante kapel wat ook de enige doorgang is naar de sacristie.
Het schip opent zich op de travee onder de klokkentoren via een dunne, ronde triomfboog. Deze travee is overwelfd met een breed transversaal tongewelf. In het zuiden staat zij in verbinding met de flamboyante kapel. Deze kapel van 2 traveeën is overwelfd met 2 kruisgewelven. Deze vallen aan de hoeken terug op beschilderde afsluitstukken en in het midden op de half ingebrachte zuilen waar zij een gordelboog ontvangen die de traveeën van elkaar scheidt.
De zuidoostelijke pijler van de travee onder de klokkentoren houdt een vierkante opening in langs waar men het altaar kan aanschouwen van de gotische kapel. Ten noorden van de travee opent zich de kleine moderne kapel via een rondboog. Zij is overwelfd met een tongewelf en houdt een 2de zijaltaar in.
De apsis opent zich eveneens via een dunne rondboog. De apsis is overwelfd met een halfkoepel. De oude, dichtgestopte rondboogvensters zijn nu nissen geworden met beelden van de heiligen Petrus en Paulus. In het zuiden leidt een nog zichtbare doorgang naar de oude, afgebroken sacristie.
Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten