Eglise Saint-Christophe
te Vindelle
Geschiedenis.
Voor de 1ste keer vermeld in 988-1028 hing deze parochiekerk af van de graaf van Angoulême, Guillaume IV, die er een priorij wou stichten en schonk deze met talrijke andere bezittingen van zijn land van Angoulême, aan de abdij van Saint-Amant-de-Boixe. De parochie van deze kerk werd opnieuw vermeld voor 1080-1087 en in 1125-1146 beschikte deze over een kapelaan. Zij was vanaf het moment van stichting gemeenschappelijk aan de parochie en de priorij en werd in de 14de eeuw verenigd met Balzac. Voor de 1ste keer hersteld in 1660, werd de kapel van de heilige Maagd in 1897 gerestaureerd.
De werken van egaliseren en verlagen van de bevloering begonnen in de jaren '60 en brachten in het koor Merovingische sarcofagen aan het licht. De herneming van deze werken boden plaats tot een archeologische onderneming van berging en onderzoek in 1989. Het bestaan van een voorafgaande apsis kan niet duidelijk vastgesteld worden daar de funderingen heel archaïsch verschijnen met zijn fundamenten van verschillende lagen steen over de ganse lengte van het koor.
Beschrijving.
Opgericht in klein metselverband van breuksteen en klein en middelgroot metselverband van maatsteen stelt deze kerk zich samen met een éénbeukig schip van 3 bijna vierkante traveeën, met de vierkante kruising van het transept met slechts 1 enkele rechthoekige transeptarm in het noorden waarop zich een absidiool opent met een diepliggende halfkoepel. Een apsis van hetzelfde plan en dezelfde verhoudingen als de absidiool sluit het gebouw in het oosten af.
Aan de binnenzijde onderscheidt men nog de kromming van het gewelf in het schip dankzij de begrenzing van de witte bepleistering. De rest heeft een vuurrode schijn. Het schip wordt geanimeerd door een boogreeks in de twee eerste traveeën. In het zuiden is een venster of een rechthoekige doorgang doorbroken en nadien dichtgestopt terwijl in het noorden een rechthoekig venster doorbroken is en nu de travee verlicht. De 3de travee is de enige die zijn tongewelf heeft behouden terwijl de anderen een houten dakgeraamte bezitten. Bovenaan een muur in klein metselverband van maatstenen bemerkt men nog de sporen van het voorgaande geraamte dat lager was dan het huidige.
De kruising van het transept is overdekt men een koepel op trompen. De noordelijke transeptarm sluit aan bij de kruising na een verticale onderbreking in zijn westelijke muur. Aan de oostelijke muur ziet men een heel verzorgde romaanse overgang. Deze arm is overwelfd met een tongewelf waarvan de kwaliteit van het metselverband de voornaamste decoratie is. De absidiool verschijnt even uitgestrekt als de apsis en is eenvoudig overwelfd met een halfkoepel. Een hoge doorgang naar de apsis, in overeenkomst met de huidige bevloering, is aan de zuidelijke zijde doorbroken. De apsis is opgericht naar het plan van de absidiool.
Aan de buitenzijde is de gevel doorbroken met een centraal portaal aan beide zijde geflankeerd met een blinde uitsparing. Een oculus is doorbroken boven het portaal terwijl een serie van versierde modillons de gootklos ondersteunen. Op dit niveau is de gevel bekroond met een driehoekige puntgevel die gedeeltelijk herdaan is.
In het noorden is het schip niet voorzien van steunberen uitgezonderd tussen de 2de en de 3de travee. Een serie van naakte modillons ondersteunt de gootklos van de 3de travee. De noordelijke transeptarm is bekroond met een gootklos in dubbele uitsprong ondersteund door naakte modillons. De noordelijke zijde draagt nog de sporen van talrijke bulstergaten rond het venster, net zoals aan de binnenzijde.
De absidiool is bekroond met onversierde modillons die de gootklos ondersteunen terwijl de apsis is bekroond met versierde modillons en eveneens met op regelmatige afstand van elkaar geplaatste bulstergaten.
De klokkentoren bezat een verdieping die versierd was door 2 rondbogen op elk van zijn zijden maar de noordelijke en zuidelijke zijn nu nog enkel bewaard gebleven. Het betreft paarsgewijze rondbogen met een colonnet die de centrale terugval van de bogen verzekert. De klokkentoren is overdekt met een laag dak van besneden pannen.
Deze kerk heeft 3/4 van de onderste gedeelten van de eerste twee traveeën van het schip uit de 11de eeuw bewaard. In de 1ste helft van de 12de eeuw zijn de hogere gedeelten van deze 2 traveeën herdaan in een middelgroot metselverband terwijl men een boogreeks tegen de muur plaatste. Men doorbrak eveneens een laag venster om op een aangepaste wijze de toekomstige hoogte van het plafond te verlichten en vervolgens reconstrueerde men de 3de travee met een overwelving. Het is tijdens dezelfde campagne dat de kruising als een eenvoudige travee onder de klokkentoren samen met de apsis gereconstrueerd zijn. Enkele jaren later zijn tijdens de 2de campagne de noordelijke transeptarm en zijn absidiool toegevoegd. Dit gedeelte met het meest verzorgde metselverband verwijst naar een metseltechniek uit het midden van de 12de eeuw met gebruik van een middelgroot metselverband van lokale materialen.
Beeldhouwwerk.
De 2 kapitelen van de kruising zijn respectievelijk versierd met palmetten met vet gebladerte en gevleugelde monsters met een leeuwenmuil en slangenstaart die een monsterachtig masker omkadert en deze verslindt. Het masker heeft opgetrokken brede lippen en een beplooide nek zoals de monsters van de kapiteellichamen in de apsis van de kerk te Vars.
In de apsis zijn de kapiteellichamen met motieven van bladerwerk samengesteld met palmetten en rankversiering met vette bladeren. Men bemerkt ook motieven uit de dierenwereld waar 2 leeuwen tov elkaar staan en zich tot één gezicht verenigen en rankversiering van vet gebladerte uitspuwen. De 2 profielen die dit gezicht vormen zijn onhandig verenigd.
Een mensenfiguur verschijnt onder de vorm van een man zonder baard of een vrouw met een verdrietig gezicht tussen 2 vogels met een ineengestrengelde en omgebogen hals die aan de oren pikken.
De plantenmotieven schijnen voor te komen onder de invloed van het beeldhouwwerk aan de oostelijke delen van de kathedraal van Angoulême die rond 1125 werden aangebracht en versierd.
Op de westelijke en noordelijke pijlers van de travee zijn de kapiteellichamen half vlak met bollen aan de hoeken die de kapiteellichamen van het archaïsche schip van Lichères nabootsen die rond 1140 zijn aangebracht.
Aan de buitenzijde van de gevel stellen de modillons enkel mensenfiguren voor met nu eens mannen met baarden en snorren, dan eens zonder baard en een meer jonger voorkomen.
Een romaans lam zonder hoofd, getrokken in hoog-reliëf bevindt zich boven het ingangsportaal. Op de apsis bemerkt men 4 versierde modillons met vegetarische motieven maar eveneens monsterachtig met maskers van leeuwinnen met dikke lippen en 2 menselijke gezichten met snor maar zonder baard. Een modillon met een tonnetje ziet men eveneens aan de westelijke hoek van de noordelijke transeptarm.
De aanwezige reliëfs aan zowel de binnen- als de buitenzijde van de kruising en de apsis zijn verwant met het 2de kwart van de 12de eeuw terwijl de half vlakke kapitelen aan de noordelijke en westelijke pijlers van de kruising eerder het midden van de 12de eeuw benaderen.
Bronnen.
- Sylvie Ternet in "Les églises romanes d'Angoumois"; Editions Le Croît vif; Paris 2006.
- Sophie Esla Goillot in "Guide des églises romanes"; Editions Le Passage des Heures; Saint-Savinien-sur-Charente 2013.
- Jean George in "Les églises de France, Charente"; Editions Letouzey et Ané; Paris 1933.
Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten