Zoeken in deze blog

maandag 26 oktober 2020

Eglise Saint-Loup te Saint-Loup-de-Naud (Seine-et-Marne 77)

Eglise Saint-Loup 
te Saint-Loup-de-Naud

Geschiedenis.
De kerk van Saint-Loup-de-Naud op ongeveer 8 km van Provins gesitueerd, is één van de oude verblijfplaatsen van de graven van de Champagne geweest en hing af van het diocees van Troyes.  Alhoewel een gebouw uit de Champagne gaan zijn kenmerken van zijn architectuur en zijn beeldhouwwerk voorbij aan het kader van deze provincie en het middeleeuwse graafschap.
Op het einde van de 10de eeuw, rond 980, doet Sevinus als aartsbisschop van Sens, een schenking aan de Benedictijnse religieuzen van de abdij Saint-Pierre-le-Vif van Sens, van 4 altaren, in villa que dicitus Naudus, in honore sancti Lupi consecratum, in het domein van Naud, ingewijd aan Saint-Loup.  Er is op deze plaats minstens een kapel toegewijd aan Saint-Loup die één van de eerste bisschoppen van Sens was.  Deze acte wordt beschouwd als deze van de stichting van een priorij van Saint-Pierre-le-Vif.  Hij wordt bevestigd in een andere acte van 999 en van de bisschop van Sens in 1063 en verschillende pausen in de 12de eeuw die Saint-Loup vermelden temidden van de bezittingen van de abdij te Sens.  De priorij alhoewel gevestigd in de Champagne, hangt dus niet af van een abdij uit het graafschap van de Champagne maar van een abdij te Sens, dat de zetel is van een aartsbisdom die politieke banden heeft met de Franse kroon en die het diocees van Parijs telt in zijn bisschoppelijke provincie.  Om deze reden is de priorij vooral gericht naar zijn moederabdij ondanks de nabije aanwezigheid van Provins.  De abt van Saint-Pierre-le-Vif wend zich trouwens geregeld tot de priorij waarvan één van zijn bezoeken in 1120 is bevestigd.
In 1160 of 1161 schenkt de aartsbisschop van Sens, Hugues de Toucy, aan de priorij een reliek van Saint-Loup waarschijnlijk afkomstig van de abdij van Sainte-Colombe-lès-Sens welke in de 13de eeuw verklaart en terugkrijgt dat zij de bezitter is van de resten van de heilige bisschop.  Het is waarschijnlijk tijdens deze periode dat het portaal van de kerk van Saint-Loup-de-Naud is opgericht.  Geen enkel document beschrijft de precieze datum van de bouw van de verschillende delen van de kerk.
In 1167 ontvangt de graaf van de Champagne, Henri le Libéral, de relieken van de abdij van Saint-Pierre-le-Vif in ruil voor schenkingen aan de priorij.  Hij doet opnieuw een transactie in 1179.  In 1188 is het Saint-Quirance van Provins die de ruil voor een waterput te Saint-Loup-de-Naud regelt voor andere bezittingen van de abdij Saint-Pierre-le-Vif.  Deze overdrachten die geregeld voorkomen in de middeleeuwen zijn niet voldoende om te bevestigen, zoals men geregeld beweerd heeft, dat het portaal opgericht is dankzij de gulheid van Henri le Libéral.
Andere schenkingen zijn trouwens toegestaan door verschillende lokale heren in de loop van de eerste helft van de 12de eeuw.  Het dorp van Saint-Loup-de-Naud heeft zich kunnen ontwikkelen in de loop van de 12de eeuw en de kerk van de priorij is dan ook al parochiekerk gebruikt als gevolg van een overeenkomst tussen de religieuzen en de priester in 1212.
Geen enkel document verhaalt over de verwoestingen aangericht door de Engelse troepen gedurende de Honderdjarige Oorlog als het niet over een brief gaat van Karel VII, koning van Frankrijk, in 1438, die hierover bericht en voorstelt om de abdij over te dragen aan een lekenabt, dus om het in commune te geven.
In 1567 plunderen de hugenoten de priorij maar de religieuzen, op tijd verwittigd, hadden de belangrijkste voorwerpen verborgen en vooral het portaal werd in deze periode niet beschadigd.
Met de Franse Revolutie wordt de abdij opgegeven.  Reeds in 1844 wordt de kerk ingeschreven op de inventaris van historische monumenten.  Grote werken worden er uitgevoerd na de oorlog van 1870.  De koorgewelven en de apsissen zijn dan gereconstrueerd en de fresco's die ze versierden, vernietigd.  Steunberen zijn aan de noordelijke transeptarm toegevoegd en misschien ook aan de zuidelijke.  De 2 laatste traveeën van het schip die aanvankelijk in tongewelf waren overwelfd, zijn zijdelings verhoogd en met ribgewelven overdekt en de daken vervangen.  Het portaal dat in goede staat verkeerd wordt niet aangeraakt.

Beschrijving.
Buitenzijde.
Het buitenste aspect van de kerk is volledig Romaans.  In het westen verheft zich een hoog portaal met een verdiep waarvan het dak één geheel vormt met dit van het schip.  Het portaal is gebouwd in uitstek op de zijbeuken en is langs 3 zijden op het gelijkvloers geopend door een grote gebroken boog met dubbele gording maar zonder versiering.  De binnenste gording draagt op een half ingemetselde zuil.  Steunberen stutten het portaal aan de hoeken maar beëindigen zich ongeveer halverwege de verdieping.  Deze houdt een venster in aan iedere zijde en een band van lijstwerk in het westen bij de aanvang van de puntgevel.  Een vierkant traptorentje paalt ten noorden van het portaal tegen de puntgevel van de zijbeuk aan.




De rest van de kerk draagt het kenmerk van de strengheid van het portaal.  De daken van de zijbeuken gaan ongeveer tot de hoogte van het hoofddak en laten enkel een nauwe band aan de bovenste muren zien zonder opening noch steunbeer.  Vensters zonder versiering verlichten de zijbeuken.  Het transept wordt gedomineerd door een massieve kruisingstoren die enkel 1 verdieping inhoudt boven de ongeveer vierkante sokkel.  Deze verdieping is zowel boven- als onderaan versierd met modillons.  Iedere zijde is doorbroken met 4 licht gebroken bogen allen vergelijkbaar met 2 rijen van rechthoekige sluitstenen op steunpijlers.  Het lijstwerk verlengt de dekstukken op de zijden en aan de hoeken.  De transeptarmen vormen 2 onafhankelijke volumes ingewerkt op de toren.  Oorspronkelijk moesten zij voorzien geweest zijn van steunberen.  De enige openingen situeren zich aan de uiteinden met een rondboogvenster in het noorden bovenaan een deur die in verbinding stond met de priorij en een andere venster in het zuiden bovenaan de sacristie.





Het kooreinde is eveneens streng van opvatting.  Eén enkel dak met een dubbele helling overdekt het koor en de zijbeuken en loopt zonder onderbreking door bovenaan de 3 apsissen en is naast elkaar geplaatst per verdieping waarbij de middelste apsis breder en hoger is.  Drie rondboogvensters, ook zonder versiering, openen zich op de hoofdapsis.  Eén enkele venster verlicht iedere absidiool.  Een steunbeer verheft zich aan de overgang van de absidiolen en de zijbeuken van het koor.  Uitgezonderd de kruisingstoren en het westelijke portaal is de kerk van een strenge opvatting en gebouwd in stenen van klein metselverband, enkel geritmeerd door de heel eenvoudige openingen.



Om de kerk binnen te treden moet men onder het westelijke portaal passeren dat overdekt is met een kruisgewelf waarbij de bogen die geprofileerd zijn met een zware cilinder, zich onhandig in de hoeken vastzetten.  Het portaal zelf schijnt wat te nauw te zijn tussen de hoekpijlers.  De zuilen van de bogen van het linteel zijn verticaal beknot geweest op de plaats waar zij op het centrale blok steunen dat gebeeldhouwd is met de figuur van de Maagd.






Het ingangsportaal is op het eerste niveau samengesteld met een gebeeldhouwde centrale steunpijler en met 2 uitsteeksels, elk versierd met drie gebeeldhouwde colonnetten.  Deze figuren schijnen wat platgedrukt tussen hun basissen en hun kapitelen die zij raken met hun voeten en het hoofd.  Onder de basissen is de sokkel van het portaal niet versierd en enkel gescandeerd met rechthoekige uitsteeksels.  De kapiteellichamen van de kapitelen zijn van elkaar gescheiden en zetten zich enkel aan de binnenzijde verder in een fries bovenaan de onversierde stijlen van de deur.  De dekstukken die rechts gebeeldhouwd zijn met palmetten en met opgerold gebladerte en rankversiering links, vormen een doorlopende fries aan iedere zijde en een verbinding van de elementen.  De centrale steunpijler is ook versierd als een beeldzuil met een kapiteel vergelijkbaar met deze van de uitsteeksels.  De half ingemetselde zuil gaat tot bijna het niveau van de bevloering en staat op een basis en een schuin afgewerkte sokkel.  Het bovenste niveau houdt het linteel, het timpaan en de 3 gebeeldhouwde en gebroken archivolten vast.





Drie iconografische thema's verdelen dit geheel.  Het timpaan herinnert direct aan het centrale gedeelte van het koninklijke portaal te Chartres.  De Christus troont in zijn glorie wat het centraal gedeelte bezet en is omringd met de symbolen van de 4 evangelisten.  De binnenste archivolt is gebeeldhouwd met engelen die de Christus vereren.  Het linteel bootst ook gedeeltelijk dit van Chartres na daar in het midden, de Maagd er troont net onder Christus en 2 engelen buigen zich voor zijn troon.  Deze Maagd houdt hier niet het Kind vast.  Het is hier eerder een symbolisch beeld van de Kerk als de Moeder Maagd. Zij is op een apart blok gebeeldhouwd en tekent zich af voor de 2 zijdelingse delen van het linteel waarbij de iconografie van Chartres opnieuw verschijnt met de apostelen die gezeten zijn onder de boogreeksen.  Maar het zijn er hier maar acht bij elkaar met vier aan elke zijde.  De apostelen en de Maagd kunnen onttrokken zijn aan het thema van het timpaan als bemiddelaar voor het mensdom op de dag des Oordeels.







De Maagd moet echter ook verbonden zijn aan een tweede thema dat is voorgesteld op de binnenste sluitringen van de archivolten waarbij ook het linteel verlengd wordt, namelijk van de Kindertijd van Christus.  Links van de buiten- naar de binnenzijde ziet men de Aankondiging en de Visitatie en rechts op de twee buitenste archivolten de wijzen voor Herodus.  Het derde thema is dit van Saint-Loup, de patroon van de priorij en het dorp.  Hij figureert op de steunpijler als bisschop van Sens met zijn voeten gezet op twee tegen elkaar gezette vogels.  Het kapiteel bovenaan zijn hoofd en op de twee buitenste archivolten, bovenaan de scenes van de Kindertijd, zijn toegewijd aan de legendarische episodes van zijn leven en zijn mirakelen.  Een deel van deze scenes blijft trouwens onherkenbaar.  Bij de beeldzuilen bij de uitsprong van het portaal zijn er maar 2 herkenbaar namelijk deze die het dichtst bij Saint-Loup staan met de heilige Paulus links en de heilige Petrus rechts.  Zij vergezellen het apostolisch college op het linteel.  De 4 andere beelden, een koningin en een man getooid met een kap links, een koning en een man met bloot hoofd rechts, hebben heel wat interpretaties losgemaakt.  Misschien gaat het hier over de koningin van Saba en Salomon, de aankondigers van de Kerk, een profeet en een patriarch, of misschien 2 profeten ? C. Waynes heeft gedacht dat er een wederzijdse samenhang zou kunnen bestaan tussen de beeldzuilen en de scenes van de Kindertijd bovenaan.  Zoals de koningin van Saba die Salomon heeft bezocht, is zij onder de Visitatie en Salomon onder de wijze koningen.  Er is aldus ook Jeremias onder de Aankondiging en Isaïas onder Herodus.  Wat er ook van zij, het iconografisch programma van het portaal schijnt heel ingewikkeld te zijn voor een eenvoudige priorijkerk.






De kapitelen bij de uitsprong zijn enkelvoudig versierd met links waar men griffoenen en tov elkaar gesteld vogels in de achtergrond van gebladerte kan zien en rechts met fabeldieren, gevleugelde viervoeters met mensenhoofden en draakvissen.  Deze kapitelen luiden stilistische schakeringen in.  Op het eerste zicht is het portaal van Saint-Loup-de-Naud afgeleid van dit van Chartres.  De beelden bij de schuine verwijding zijn meer gedrongen dan deze van de meesterontwerp in Chartres en hun gezichten zijn minder fijn maar zij staan in dezelfde as, dezelfde overheersing van verticaliteit bij de gewaden voor.  De verhoudingen van Saint-Loup zijn eleganter waarbij de apostelen op het linteel en het timpaan overeenkomen met de samenstelling in Chartres.  De kapitelen bootsen een ander milieu na waarbij deze de invloed ondergaan hebben van Chartres.








Binnenzijde.
Op het eerste zicht lijkt de kerk heel homogeen, behalve het portaal dan maar we onderscheiden 2 verschillende constructiecampagnes aan de binnenzijde.  De vier eerste traveeën van het schip zijn recenter dan de rest en moeten voorafgaand zijn aan de constructie van het portaal en het ingangsportaal.
Bovenaan de ingangsdeur bemerkt men de driehoek langswaar men de hoge kapel boven het portaal kan bereiken.  Het schip houdt een centrale beuk in, zonder hoge vensters en verlicht langs de zijbeuken.  De drie beuken staan in verbinding met elkaar langs 6 boogreeksen met gordingen.  Maar de 4 eerste boogreeksen zijn gegroepeerd in 2 traveeën onder 2 grote ribgewelven van het vierkante plan.  Deze gewelven zijn bollig en het profiel van de ribben is zwaar met een boog tussen 2 voetringen.  Aan de gewelfhoeken zijn de pijlers samengesteld en houden een half ingemetselde zuil in op steunpijlers voor de gording en de zuilen samengesteld met een schuine strook voor de ribben.  De centrale steun van de twee boogreeksen is onder hetzelfde gewelf met een eenvoudige zware zuil zonder een verticale verlenging bovenaan de boogreeksen.  De half ingemetselde zuilen op de samengestelde pijlers komen overeen met  het zijdelingse stijgen van de boogreeksen. 
Ondanks de samenstelling van deze kunstgreep van de steunen van de ribben, blijft het aspect van deze westelijke traveeën heel Romaans om reden van het metselwerk van de naakte wanden en de afgeronde vormen van de boogreeksen.  De oprichter van de westelijke traveeën van Saint-Loup-de-Naud heeft zeker en vast de algemene harmonie van de kerk willen respecteren.  De zijbeuken zijn overeenkomstig de graadgewelven en gescandeerd met ronde gordelbogen van het rechthoekige profiel en met rondboogvensters zonder versiering.  De schildbogen in rondboog omringen de vensters.  De einige wijziging bijgedragen aan de westelijke traveeën situeert zich op de steunen van de gordelbogen samengesteld met pilasters op steunmuren in het oosten, en half ingewerkte zuilen in het westen.
De onderbreking is totaal in het schip.  De 2 laatste traveeën van het schip zijn niet overwelfd met ribben.  Zij waren overdekt met rond tongewelven tot en met 1874.  Toen zijn zij vervangen geweest graadgewelven misschien om meer opeenvolging aan het schip te geven.  De 2 traveeën zijn gescheiden door een eenvoudige gording die door de kruisvormige pijlers worden gedragen.  Vanaf deze pijlers naar het oosten herhalen alle steunen als in het transept als in het koor, de strengheid van de buitenste vormen.  Er bevinden zich enkel pijlers  of onversierde steunmuren die bekroond zijn met een eenvoudig schuin afgewerkt dekstuk.  De kruising van het transept is gekenmerkt door boven met een dubbele cilinder en meer ontwikkelde steunen.  Zij is overdekt met een koepel die rust op het bovenste deel van de bogen en op hoektrompen met 2 uitsprongen.  De transeptarmen zijn overwelfd met een tongewelf.  Zij openen zich in het westen als in het oosten door boogreeksen op de zijbeuken, het schip en het koor.  Op het einde van iedere arm bevinden zich tegen elkaar bevindend een deur en een venster. 
Het koor houdt een travee in die opnieuw overwelfd werd met een tongewelf zoals oorspronkelijk het geval was.  Een gordelboog op steunpilasters scheidt deze van de apsis, eveneens opnieuw overwelfd met een halfkoepel.  De 3 vensters van de apsis zijn omgeven met bogen zonder decor die worden gedragen door pijlers.  De travee van het koor staat in verbinding met de zijbeuken door 2 boogreeksen vergelijkbaar met deze van het schip.  Tussen de boogreeksen en de apsis verheft zich een hoge boog geschikt zoals de zijwaartse nis.  De zijbeuken van het koor die breder zijn dan deze van het schip, hebben een graadgewelf en zijn met de zijapsissen verbonden door een gordelboog.  Geen enkele omkadering versiert het enige venster in de as van de 2 absidiolen.
Gans het oostelijke gedeelte van de kerk, vanaf de 2 oostelijke traveeën van het schip, is dus ouder dan de westelijke traveeën en gaan terug tot het einde van de 11de eeuw, hetzij tot de eerste jaren van de 12de eeuw.  Zijn architectuur is niet gelijkwaardig aan noch aan het Île-de-France noch aan de Champagne daar in deze 2 regio's tijdens deze periode de kerken op maat gemaakt waren.  Het plan en de samenhang schijnen een eenvoudigere versie van de abdijkerk te vormen zoals Saint-Pierre-le-Vif dat vandaag de dag verdwenen is en waarvan Saint-Loup-de-Naud afhing.  Waarschijnlijk was Sens een tussenstadion geweest zoals voor een deel van het beeldhouwwerk van het portaal dat zich situeerde tussen de tradities van overwelving in de Bourgogne en Saint-Loup-de-Naud. De koepel op trompen van de kruising in het bijzonder, schijnt een overname te zijn.  Men heeft gedacht dat er nog sporen bestaan van een nog oudere constructiecampagne in de laatste traveeën van de zuidelijke zijbeuk om reden van de uit de as gebrachte steunen.  Dit is heelzeker te wijten aan de aanwezigheid van een voorgaande kerk tov de huidige die opgericht was voor de priorij op het einde van de 10de eeuw.
Het beschilderde decor is spijtig genoeg modern.  Het vervangt min of meer de muurbeschilderingen vernield in 1874 en gekend door reproducties die zijn uitgevoerd tijdens deze periode.  Er bestaan nog enkele oude elementen, enkele fragmenten van een dierenriem op de gordelboog van het koor en op de zuidelijke muurhttps://atlas-roman.blogspot.be/2014/05/77-seine-et-marne-romane.html van ditzelfde koor.  Dit is groter dan natuurlijk van een heilige abt.  Deze overblijfselen betreuren het verdwijnen van de fresco's die de strengheid van het koor moesten inkleuren en afwisselen.

Bron.
Anne Prache in Île-de-France romane; Editions Zodiaque, "La Nuit des Temps 60"; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1983.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: