Eglise Saint-Pierre
te Isle-Aumont
Beschrijving.
Vijftig jaar van studies en opgravingen, uitgevoerd door Jean Scapula, kan men nalezen in zijn boek "La Butte d'Isle-Aumont en Champagne". Hierin wordt het verleden van deze plaats beschreven met overblijfselen nagelaten door de mens van de Prehistorie met hieropvolgend deze van de Keltische bezetting en vervolgens Galloromeinse. Een necropool en een christelijke cultusplaats met een monastieke instelling, bestonden hier reeds van de 5de tot de 9de eeuw maar verdween met de invallen van de Noormannen. Op vraag van Hugues I, graaf van de Champagne die er een kasteel bezat, sticht in 1097, Robert de Molesmes, er een Benedictijnenabdij. Nu blijft hiervan niets meer over dan de verkleinde, herwerkte kerk maar waarvan de stenen nog de geschiedenis verhalen.
De kerk is gevormd door twee naast elkaar opgerichte beuken, elk voorzien van een apsis. In het noorden vindt men deze terug van tijdens de Romaanse periode maar ontdaan van zijn zijbeuken. Anderzijds vindt men lager in het Romaanse gedeelte, de vrijgemaakt Preromaanse apsis. In het zuiden vindt men deze terug die in de 15de tot de 16de eeuw werd opgericht en nu dienst doet als parochiekerk.
De halfronde apsis is opgericht in passend samengevoegd metselwerk, ontnomen van vernielde sacrofagen en Galloromeinse materialen. Zij wordt verlengd door een rechte muur die het koor begrensd. De tafel van het altaar is teruggevonden in de materialen voor hergebruik en rust nu op zijn basis in het midden van het koor. Zij wordt gevormd door een platte, rechthoekige steen op een massief metselwerk geplaatst. Deze overblijfselen, zijn deze van de kerk die reeds bestond toen zij werd gesticht door Robert van Molesmes in 1097 als Benedictijnse priorij.
Ontoereikend geworden, werd zij in de 12de eeuw vervangen door een uitgestrekter gebouw. Om een grotere verheffing van het nieuwe koor te verkrijgen, hergebruikte men het reeds bestaande. De kerk hield een schip in met twee zijbeuken. Op het einde van de 15de eeuw werd de zuidelijke collaterale afgebroken om plaats te maken voor de constructie van een nieuw schip. Men had eveneens de westelijke puntgevel en zijn portaal herwerkt. De noordelijke zijbeuk verdween in de 19de eeuw.
Het Romaanse schip telt vier traveeën overwelfd met een tongewelf in plaaster. De grote boogreeksen die in verbinding stonden met de noordelijke zijbeuk werden dichtgemaakt maar zijn nog zichtbaar.
Zij worden gedragen door stenen pijlers waarvan de eerste twee vierkant zijn, de derde cilindrisch en bekroond met een band met twee holle lijsten. Vier rondboogvensters zijn boven de grote boogreeksen doorbroken.
Het oude koor bezette de volgende travee waarop zich de toren bevindt. Deze wordt gedragen door vier pijlers en een ribgewelf van een latere periode. De triomfboog is later versterkt geweest door eveneens een gebroken boog. Aan de binnenzijde verheffen zich de houten draagbalken van de klokkentoren die van de 16de eeuw dateert.
De toren verheft zich minimaal boven de daken. Aan iedere zijde wordt hij doorbroken door twee paarsgewijze bogen. Zijn bekroning wordt benadrukt door een dakgoot met modillons met hierop de spits verdeeld over acht zijden.
De apsis is overwelfd in een halfkoepel. Dit gewelf rust op ronde gordelbogen met een cilinder gedragen door twee vierkante pijlers en op twee nerven die op twee zuilen met holle lijst terugvallen. Zij wordt verlicht door drie rondboogvensters met diepe insprong en geflankeerd met colonnetten en aan de buitenzijde versierd met bogen van diamantpuntjes.
Het Romaanse altaar is op zijn plaats teruggezet. Hij was waarschijnlijk in de 17de eeuw verwijderd en hergebruikt voor de bevloering. Zij is geheel intact teruggevonden en op twee vierkante pijlers gezet in het midden van het koor. De herstellingswerken lieten eveneens toe om de eucharistische muurkast terug te vinden dat zich onder het centrale venster opent.
Links bevindt zich de sacristie die is ingewerkt in de overwelfde apsis, ook in halfkoepel van de oude noordelijke collaterale.
In het koor zijn verschillende fragmenten uitgestald van beeldhouwwerk teruggevonden tijdens de opgravingen. Zo fragmenten van sarcofagen die gegraveerde christelijke symbolen droegen en zelfs de naam van een overledene, Chadoualdus, een grafsteen van de 13de eeuw. Ook drie kapitelen waarvan er twee zouden toebehoord hebben aan het Romaanse portaal. Ze zijn versierd met personages en fabeldieren.
Van de teruggevonden sarcofagen heeft men er acht van de best bewaarde, uitgestald in de kerk en deze zouden teruggaan van de 5de tot de 8ste eeuw.
Bron.
- André Marsat in Champagne romane; Editions Zodiaque, "la Nuit des Temps 55"; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1981.
Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten