Eglise Notre-Dame
te Rosnay
Geschiedenis.
De oudste vermelding van Rosnay, of Rodenaium gaat terug tot het einde van de 10de eeuw. Vervolgens wordt Rodenaium, Ronnaium op het einde van de 12de eeuw. In de 13de eeuw vindt men zowel de vorm Rosnacum als Runaium terug, en tenslotte Ronnay in de laatste jaren van deze eeuw.
Volgens het "Polyptyque" van Saint-Remi van Reims ontving de abdij van Saint-Timothée reeds op het einde van de 10de eeuw, een tiende van Rosnay dat geaffecteerd was aan het hospice van de abdij van Saint-Remi. Moet men vervolgens in de abdij van Saint-Thimothée de stichter zien van de parochie ? Geen enkele tekst kan dit bevestigen en over de oorsprong van de kerk zelf tast men in het duister. Naar het Romaanse schip dat nu bestaat, met de oorspronkelijke constructie teruggaan tot minstens het midden van de 12de eeuw maar de teksten van deze periode die Rosnay vermelden, verschaffen deze geen enkele inlichting over de kerk.
Bij het begin van de 13de eeuw vermeldt een charter dat in april 1225, vervolgens in mei 1226, een zekere "Ernandus Chrétien" of Arnaud Chrétien als ridder, aan de abdij van Saint-Thierry de grote en kleine tienden van Rosnay verkoopt.
In 1516 zijn er minstens 7 religieuze tiendenontvangers, zonder rekening te houden met de priester, de abdij van Saint-Thimothée die van de lijst zal verdwijnen terwijl deze van Saint-Thierry vermeldt wordt tot in de 18de eeuw. Deze lijst vermeldt het kapittel van de kathedraal van Reims als de voornaamste tiendenontvanger die alleen al ongeveer een kwart van de tienden ontvangt.1
In mei 1229 vindt men bij de oorsprong van deze tienden een charter terug van de aartsbisschop van Reims, Henri de Braine, die een gedane transactie vermeld tussen enerzijds de abt en de abdij van Moiremont en anderzijds de kerk van Reims dat men overeengekomen is in ruil voor de tienden van Mafricourt aan de abdij van Moiremont geschonken, het kapittel van Reims de grote als kleine tienden van het altaar met al zijn toebehoren voor eeuwig zal ontvangen met uitzondering van de gift van de parochie dat voorbehouden is voor de abdij.
Het oudste prebendenregister dat gekend is in het diocees van Reims en van voor 1312 dateert maar oorspronkelijk teruggaat tot een ongekende periode, vermeldt effectief dat de parochie van Rosnay waarvan de kerk is toegewijd aan de Maagd, geplaatst is onder het patronage van de abt van Moiremont in het diocees van Châlons. Men weet eveneens dat naar de charter "confirmative" van Henri de Braine, dat dit patronage werkelijk van voor 1229 dateert en misschien in overeenkomst kan gebracht worden met de constructie van het nieuwe Gotische koor dat zich volgens de archeologen iets eerder moet situeren, rond 1220-1225.
Het belang van Rosnay in de 13de eeuw is niet enkel gekenmerkt door zijn banden met het kapittel van de kathedraal of met de abdij van Moiremont maar ook door het feit dat in 1264 een deken verbleef in de pastorij van dit dorp. Vanaf 1327 zal de definitieve vestiging van de dekenij niet te Rosnay zijn maar in Hermonville.
De geschiedenis van de lekenheren van Rosnay heeft geen plaats hier daar deze ons geen enkele inlichting verschaffen over de geschiedenis van de kerk zelf. Men moet wel verschillende twisten vermelden tussen deze lekenheren en het kapittel van de kathedraal en een herdenkingsplaat ter nagedachtenis van de familie Sahuguet de Termes als laatste heren van Rosnay, is aangebracht aan de binnenzijde van de kerk.
Beschrijving.
Het plan van de kerk van Rosnay heeft de vorm van een latijns kruis. Het schip met 5 traveeën wordt geflankeerd met 2 zijbeuken. Zij wordt onderbroken door een transept waarvan de armen een ongelijke diepte hebben en waarop zich 2 rechthoekige kapellen openen.
Het koor stelt zich samen met een rechte travee, op het niveau van de kapellen gesitueerd maar zonder dat deze met hen in verbinding staat, en een polygonaal koor met 7 wanden. Dit plan is zichtbaar geïnspireerd op deze van de kranskapellen van de kathedraal van Reims terwijl het tov Reims hier polygonaal betreft vanaf het niveau van de bodem.
Aan de buitenzijde onderscheiden zich 2 constructiecampagnes van elkaar namelijk Romaans en Gotisch zoals eveneens het geval is aan de binnenzijde. Dit kan men bemerken door de gebruikte materialen met onregelmatige breukstenen van verschillende afmetingen, voor de westelijke gevel, het schip en zijn zijbeuken, en de basis en de westelijke zijde van de klokkentoren. Voor de rest van de constructie betreft het maatstenen van middelmatig metselverband met eveneens voor de steunberen van de klokkentoren.
Al de daken zijn verschillende malen herdaan met platte schaliën. De steun van de hoge vensters van het schip zijn nu verborgen door de afdaken van de zijbeuken.
De 4de travee van de zuidelijke zijbeuk is doorbroken met een moderne, rechthoekige ingang, uitgewerkt onder een rondboog die zich vroeger opende onder een portiek, nog vermeld tijdens het parochiale bezoek in 1734. Geen enkel overblijfsel wijst erop dat zich een portiek situeerde voor de hoofdingang van de kerk, namelijk in het westen.
De westelijke gevel.
Deze is van een grote eenvoud. De puntgevelmuur van het schip is licht uitstekend in overeenkomst met de uiteinden van de zijbeuken. De afwezigheid van steunberen benadrukt de vlak -en de naaktheid van deze gevel. Een talud bezet horizontaal de puntgevel van het schip op 2 niveaus die overeenkomen met de binnenste, dubbele verdeling tussen de grote boogreeksen en de hoge vensters.
Op het gelijkvloers opent zich een heel eenvoudig portaal in rondboog met een naakt timpaan omkaderd door 2 versierde boogringen met zware voetringen die terugvallen op 2 hoekcolonnetten. Hun kapitelen zijn met vlak gebladerte en hun erg aangetaste basissen hebben een profiel samengesteld met 2 volumevolle voetringen gescheiden door een hoge en ondiepe hollijst. Dit profiel komt overeen met het midden of de 2de helft van de 12de eeuw, een datering in overeenkomst met deze van het schip.
Dit type van portaal waarbij het timpaan ontdaan is van elke vorm van versiering, is omkaderd door verschillende rijen van booggordels en als enige versiering voetringen inhouden, komt geregeld voor in de Champagne tijdens de Romaanse periode.
Op de 1ste verdieping van de gevel verlicht een rondboogvenster welk iets hoger staat dan deze van de zijvensters van het schip, het schip langs het westen terwijl een kleine, rechthoekige opening bovenaan de puntgevel is doorbroken, om het dakgebinte te verluchten.
De vieringtoren.
Een vierkante klokkentoren, bekroond met een zadeldak, verheft zich bovenaan de kruising van het transept. De steunberen aan de hoeken van de sokkel gaan over in een talud bovenaan de waterlijst die de overgang van de verdieping kenmerkt. Deze laatste is op iedere zijde doorbroken met 2 paarsgewijze bogen. Enkel deze aan de westelijke zijde die kleiner zijn dan de andere, zijn in rondboog en met een dubbele cilinder. Op de andere zijden is iedere gebroken boog verdeeld in 2 paarsgewijze bogen door een tussenliggende colonnet waarvan het kapiteel is versierd met hetzij glad gebladerte, hetzij met knoppen. Er zijn geen zijdelingse colonnetten maar eenvoudige imposten om afwisselend de binnenste en buitenste bogen te ontvangen waarbij de grote eenvoud deze bogen kenmerkt. Een Gotische gootklos met modillons, identiek aan deze van het transept, de kapellen en het kooreinde, bemerkt men aan de zuidelijke en noordelijke zijden van de klokkentoren als enige versiering aan deze toren.
Enkel de sokkel en de westelijke zijde van de klokkentoren behoren tot de Romaanse bouwcampagne met breukstenen van het soort welke men eveneens heeft gebruikt voor het schip. De oostelijke, noordelijke en zuidelijke zijde in maatsteen zoals het transept en het koor, werden opgericht tijdens de Gotische periode net zoals de steunberen aan de hoeken. Het traptorentje dat toegang verschaft tot de klokkentoren verheft zich ten oosten van de zuidelijke transeptarm en behoort eveneens tot de Gotische campagne.
Bronnen.
- Anne Prache in Champagne romane; Editions Zodiaque, "la Nuit des Temps 55"; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1981.
- Françoise Neu in Congrès Archéologique de France; 1985ième session 1977 "Champagne"; Centre National de la Recherche Scientifique; Paris 1980.
- Anne Prache in Champagne romane; Editions Zodiaque, "la Nuit des Temps 55"; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1981.
- Françoise Neu in Congrès Archéologique de France; 1985ième session 1977 "Champagne"; Centre National de la Recherche Scientifique; Paris 1980.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten