Zoeken in deze blog

maandag 14 mei 2018

Église Saint-Pierre te Saint-Gilles (Marne 51)

Eglise Saint-Pierre

te Saint-Gilles

Geschiedenis.
Weinig monastieke inplantingen hebben zoals te Saint-Gilles een heel intense activiteitperiode gekend om vervolgens te verdwijnen en deze liet slechts enkele onbeduidende sporen na in de geschiedenis.  In dit kleine dorp in de onmiddellijke nabijheid van Courville, was een priorij gevestigd van de 12de tot minstens de 16de eeuw.

De oudste vermelding bevindt zich in een charter van de aartsbisschop van Reims waarin Guillaume de Champagne in 1179 de schenking bevestigd van tienden en de vergunning van een visrecht op de rivier de Ardres aan de kerk van Saint-Gilles en de monniken van Acy.  De stichtingsdatum van deze priorij is ongekend.  Waarschijnlijk is de inplanting van de priorij voorafgaand aan dit document.  Het plan van het dorp, opgesteld door het register van het aartsbisdom van Reims in de 18de eeuw, strekt het bewijs dat de priorij, het dorp voorafging.
In de charter van 1179 is er een schenking van tienden die een zeker Pierre Treissel deed in de parochie van Breuil, ttz de dorpen van Breuil, Unchair en La Ville-aux-Bois.  Het is waarschijnlijk het begin van de uitstraling van de priorij van Saint-Gilles in de nabije regio.  Het voorafgaande prebendenregister van 1312 preciseert dat er in deze parochies alsook in deze van Courlandon, Magneux, Savigny-sur-Ardres, monastieke inplantingen waren, allen afhangend van de priorij van Saint-Gilles.  Dit prebendenregister van de 14de eeuw leert ons eveneens dat de priorij van Saint-Gilles, gesticht onder het patronaat van Saint-Pierre, van de benedictijnenorde was en dat de "patronus" er de prior van Saint-Gilles van Acy is.  De vraag is of het hier om een onafhankelijke priorij ging of behoorde zij tot een andere plaats met de naam van Acy, zoals het dorp in de Aisne, in het kanton van Braine !
Op het einde van de 14de eeuw is de priorij van Acy verenigd "tot in der eeuwigheid" met de hofstede van het aartsbisdom van Reims.  Vanaf 1394 beheren de rekeningen van de heerlijkheid van Courville, de inkomsten en uitgaven van de priorij.  Het monastieke leven schijnt er zich verder te zetten daar er regelmatig herstellingen worden verricht aan de kerk maar ook aan de kloostergang, de keuken, de eetzaal, de grote slaapzaal en aan de gevangenis.  Na 1507 vermelden de rekeningen van Courville niets meer over de priorij van Saint-Gilles welke waarschijnlijk met deze datum verdwijnt, althans toch de instelling.  De aartsbisschop van Reims die de titel van prior van de priorij van Saint-Gilles behield, is nog enkel als de beheerder van de talrijke bezittingen van de priorij vermeldt !
De parochie die gelijktijdig vermeld wordt met de priorij sinds de 14de eeuw, blijft bestaan.  In 1686 is een transactie gebeurd tussen Maurice le Tellier, aartsbisschop van Reims en Nicolas Pérart, priester van Saint-Pierre-Saint-Gilles.  De vereniging van deze 2 patroonheiligen, waarvan de eerste deze van de priorij was, bevestigt de verdwijning van de monastieke inplanting.
De kerk die het voorwerp vormt in deze nota, situeert zich niet op de hoofdplaats als priorij, in het centrum van het dorp ! Dus niet op de gekende plaats van de oude priorij maar verder, op de weg naar Mont-Saint-Martin.  De rekeningen van Courville vermelden hierin de kapellen.  Men vermoedt dus eveneens dat de huidige kerk dienst deed voor zowel de monniken als voor de parochianen wat niet het bestaan tegenspreekt van verschillende kleine kapellen in de omgeving van de priorij.
In 1772 en 1773 zijn werken uitgevoerd op aanvraag van de bewoners van Saint-Gilles en naar een proces-verbaal neergelegd door de ingenieur van Reims werden; de 4de noordelijke boog heropgericht, de 2 steunberen van de westelijke gevel en het portaal herdaan, alsook de puntgevels die met de kruisbeuken overeenkomen, bovenaan het portaal 2 vensters dichtgestopt en vervangen door een roostervenster.  De muren van de zijbeuken van het schip zijn allebei hernomen en aan iedere zijde zijn 2 gecentreerde vensters zoals in het koor aangebracht.  Het zuidelijke portaal zal enkel hersteld en ingevoegd worden.
In 1914 werd de kerk gebombardeerd.  De overdekking van het schip werd hierbij ernstig getroffen, een deel van de puntgevel van de apsis is ingestort alsook het gewelf van de noordelijke kapel.  De benodigde restauratiewerken zij na de klassering van het gebouw door historische Monumenten in 1920 gestart.  Het is in de loop van deze restauratie dat het plafond in plaaster van het schip en de zijbeuken werd weggehaald om de oude gemoluurde zolderbalken vrij te maken.

Beschrijving.

De kerk van Saint-Gilles is meer van bescheiden omvang waarbij het schip geflankeerd wordt door steunberen.  Op de talud van de rechthoekige steunberen heeft men kleinere, heel dunne steunberen geplaatst.  Twee waterlijsten snijden de puntgevel van het koor, de ene in rondboog op de vensteras aan de schuin afgewerkte omlijsting, de andere aan de top van de grote steunberen.  Een kleine boog is in de puntgevel doorbroken.  Een ander venster opent zich aan de zuidelijke kant van het koor in een gebroken boog en is schuin inspringend.  De enige versiering bevindt zich in de dakgoot met een lijstwerk van hollijsten en voorzien onder een waterlijst en gedragen door de gootklossen.  Deze dakgoot loopt verder tot het torentje geplaatst op de hoek van het koor en de zuidelijke zijkapel.  Dit torentje is verbonden met het koor en gezet in steunmetselwerk.  De zuidelijke zijkapel heeft de uitschijn van een transept dat uitsteekt op de zijbeuken maar heeft een grotere lengte dan deze van de klokkentoren.  De zware, korter wordende steunberen flankeren de hoeken.  Een inspringend spitsboogvenster opent zich aan iedere zijde.  Een horizontaal lijstwerk loopt over de ganse lengte van de kapel tot onder de steun van de vensters.  De dakrand is verstoken van gootklossen en de puntgevel is doorbroken van een kleine driehoekige opening.


Hierachter bevindt zich de klokkentoren met zijn onregelmatig langwerpige onderbouw en vertoont van vierkante tot achtvormige onregelmatigheden.  Hij bestaat uit één verdieping onderlijnd met een doorlopende lijst op een gedeelte van de achthoek geplaatst.  Elke zijde wordt doorbroken van een diep gecentreerde boog.  Een kort zuiltje in een ruwe vorm gehakt met een sterk voetstuk, verheft zich in het midden van de boog en draagt 2 gecentreerde afgeknotte tweelingsbogen.  Deze steunen zijdelings op de stijlen van de bogen.




Ten westen van de toren verlengt zich het schip met zijn zijbeuken in onregelmatige breuksteen.  Het hoge schip wordt verlengd door 4 rondboogvensters waarbij het oostelijke venster kleiner is en zonder insprong.  Men bemerkt er een verticale band van metselwerk tussen dit oostelijke venster en de rest.  In de zijbeuk bemerkt men een deur tussen een rondboogvenster in het oosten en 2 andere verder naar het westen.  Een linteel op 2 kraagstenen en een naakt timpaan is genomen in een licht gebroken boog.  Twee uitstekende steunberen bevinden zich aan iedere zijde en ondersteunen er een afdak.




De westelijke gevel moet dateren van de 12de eeuw bij de oprichting van het koor en de toren.  Zij vormt een eenvoudige omsluiting aan het uiteinde van het schip en de zijbeuken.  Een deur en venster openen zich in het midden.  De buitenmuren van de noordelijke zijbeuk schijnen bewerkt te zijn in dezelfde periode als de gevel.  Zijn zijdak zet zich verder in het westen tegen de onderbouw van de klokkentoren en eindigt door een rechte muur, loodrecht op het koor.  De hoge talud van de steunberen ritmeren deze zijbeuk, opengewerkt door rondboogvensters enkel in de tweede travee.  De bovenste muur wordt eveneens verdeeld door vensters maar draagt geen steunberen.


Aan de binnenzijde zijn schip en zijbeuken overdekt met een plafond.  Vier bogen scheiden het schip van de zijbeuken.  In het schip verheffen de steunpilasters zich tov elkaar van de pijlers welke de 2 laatste bogen scheiden.  Deze 2 steunpilasters zijn gemoluurd met een impost boven de bogen en verlengen zich tot de hoogte van de steun van de bovenste vensters.  Deze zijn aangebracht aan de rechthoekige pijlers die enkel imposten hebben onder de cilinder van de bogen terwijl de andere pijlers van het schip bijna vierkant zijn en bekroond met een dekstuk dat er omheen loopt.  De bogen zijn passend samengevoegd alsook hun hoekverbindingen terwijl de hoogste gedeelten zijn gedaan met breukstenen in mortel, uitgezonderd voor de omkadering van de vensters.  In het zuiden is echter de laatste boog lager en de hoge venster kleiner.




In het oosten geeft het schip uit op de travee onder de klokkentoren langs een grote gebroken boog met dubbele cilinder van het rechthoekige profiel.  De bovenste cilinder draagt op 2 voetmuren en de binnenste op 2 half ingewerkte zuilen.  Aan de linkerzijde houdt het kapiteel een versierd dekstuk in met ineengevlochten gebladerte zoals bij het kapiteellichaam en recht bezit dit een uitstekende moluur en een kapiteellichaam overdekt met grote opgerichte bladeren.  De travee onder het koor opent zich enkel zijdelings langs 2 lage rondbogen.  Hierboven verheffen zich de wanden van de onversierde muur.




De zijkapellen zijn afgesloten en staan nergens in verbinding met de transeptarmen.  Een ribgewelf overdekt de travee onder de toren.  Zijn 2 diagonale nerven zijn gevormd door 2 zware voetringen die zich kruisen zonder sleutel.  Aan de hoeken staan bovenaan de half ingewerkte zuilen met gebeeldhouwde kapitelen met gebladerte.
De grote kapel in het zuiden is zichtbaar een toevoeging.  Zij bezit een eenvoudig plafond en houdt in het oosten een deur in die toegang verleent tot de torentrap.  De kapel opent zich in het westen op de zijbeuk van het schip.  De noordelijke kapel is kleiner en situeert zich in de verlenging van de noordelijke zijbeuk maar is ervan gescheiden door een klein venster.  Zij wordt door een tongewelf gescheiden en enkel in het oosten verlicht langs een klein venster.
Het koor houdt enkel een rechthoekige travee in en hierbij wordt de travee onder de klokkentoren gescheiden door een gebroken boog die steun neemt op de 2 half ingewerkte massieve pijlers.  Drie grote bogen geven het licht aan het koor in het oosten, noorden en zuiden.  De enige versiering wordt gevormd langs de fijne colonnetten, aan de hoeken ingeplant waarbij de kapitelen zijn gebeeldhouwd met gebladerte met knoppen.  Deze dragen een kruisgewelf met een dunne voetring en met een centrale sleutel.

Bronnen.
- Anne Prache in Champagne romane; Editions Zodiaque, "la Nuit des Temps 55"; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1981.
- Lydwine Saulnier in Congrès archéologique de France, 185ième session 1977 Champagne; église de Saint-Gilles p 195 tot 208; Paris 1980.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: