Zoeken in deze blog

donderdag 12 oktober 2023

Eglise Saint-Pierre te Mellecey (Saône-et-Loire 71)

 Eglise Saint-Pierre 

te Mellecey


Geschiedenis.
Het dorp van Mellecey "Meleceyum" is op 11 km van Chalon gesitueerd.  Het behoorde tot het aartsdiakonaat van Chalon en tot het aartspriesterschap van La Montagne, en later tot het aartspriesterschap van Jambles wanneer deze laatste bij het begin van de 18de eeuw werd gevormd.  De kerk geplaatst onder het patronaat van Saint-Pierre was onder het patronage van de abdis van Remiremont dat een kapel bezat in het gehucht van Marloux, op ongeveer 2 km van Mellecey.
De oudste vermelding van Mellecey vindt men terug in 621 in het testament van Didier, bisschop van Auxerre die aan zijn kerk de wijngaarden en zijn slaven, het bos, de gronden en afhankelijkheden schonk.  Voor de rest moest Mellecey belangrijk en rijk zijn in de 8ste eeuw daar de kroniek van de pseudo-Frédégaire ons verteld hoe in het voorjaar van 761, Gaifier, graaf van Aquitanië de streek van Chalon plunderde en plat brandde en in het bijzonder Mellecey waar hij een overvloedige buit vond.
Iets later ging Mellecey over in de handen van de abdij van Saint-Martin van Tours daar reeds op 10 mei 775 daar het reeds figureert temidden van de bezittingen van Saint-Martin vermeld in een akte van Karel de Grote dit bezit en voegde de toelating eraan toe om er een monasterium op te richten.  Maar de kerk van Tours ontving enkel een deel van de gronden van Mellecey.  Het ander deel werd geschonken aan de abdij van Remiremont in de Vogezen door een tweede diploma gedateerd op dezelfde dag;  Het mislopen deel van Saint-Martin was deze die men nog ziet in de resten van een kapel genaamd Saint-Martin van Tours.  Deze bezittingen zullen opnieuw bevestigd worden op 05 september 878 door Lodewijk de Stotteraar en op 22 augustus 886 door Karel de Dikke.  De terp waar de huidige kerk zich verheft, komt waarschijnlijk van de abdij van Remiremont.  In september 1291 wordt de kerk van Mellecey verenigd met deze van Marloux.

Beschrijving.
De kerk stelt zich samen met een schip beëindigd door een soort van niet uitstekend transept waarbij de noordelijke arm de klokkentoren ondersteund, en met een halfronde apsis.
De algemene afmetingen van het gebouw betreffen een totale lengte van 27 m, de lengte van het schip 17 m en een breedte van 10 m.

Plan

Het schip is overwelfd met een modern gewelf in gips dat een lambrisering verbergt uit de 16de eeuw.   Zes moderne vensters verlichten het schip.



De kruising van het transept is overdekt met een modern graatgewelf in baksteen net zoals bij de zuidelijke arm.  De 2 bogen die deze begrenzen in het oosten en het westen zijn eveneens herdaan geweest.  Men bemerkt eveneens dat de as van de kerk niet in het midden van de kruising loopt maar zichtbaar meer verwijderd van de zuidelijke dan van de noordelijke arm.  De kruising is van de zuidelijke arm enkel gescheiden door een klamplaag, geopend door een boog terwijl aan de noordelijke arm een zichtbare rondboog hen scheidt. Het is aldus mogelijk dat op een gegeven moment, misschien ten gevolge van een instorting, dat men de kruising wou bijwerken.  Men wou deze vergroten om het zicht op het koor vanuit het schip te verbeteren.  Men kon de noordelijke arm die de klokkentoren draagt niet bijwerken zodat men de zuidelijke arm nauwer heeft gemaakt door de bogen te verbreden in gips of baksteen wat bewijst dat deze herwerking recenter is.  Men heeft de zuil die de zuidelijke terugval van de boog vervangen aan de toegang tot het schip alsook zijn kapiteel op het model van de noordelijke zuil.  Aangezet tegen een pijler draagt een kapiteel versierd met een biddend personage en een motief met een lancetboog in de vorm van een palm, allebeide omkaderd door een lint waarvan het decor herinnert aan de gescheiden edelsmeedkunst van de barbaren.  Het dekstuk dat zich verder zet als een kordonlijst.  De basis houdt 5 zware voetringen in gescheiden door min of meer in de hoogte uitgerekte hollijsten.  De triomfboog valt op de gecanneleerde pijlers terug.  De noordelijke arm die de klokkentoren ondersteunt, opent zich op het schip langs een boog waar men de half aangezette zuil en kapiteel bemerkt dat schijnt te dateren uit de 12de eeuw.  Tov deze boog ziet men een lage, dubbele boogreeks die op een centrale zuil terugvalt.  Dit was waarschijnlijk een soort van voorraadkastje.













De apsis overwelfd in halfkoepel is versierd met 5 grote bogen waarbij de terugvallen zijn bedekt met pleister.  Het is waarschijnlijk dat onder deze cirkelvormige halfpijlers in stuc de gecanneleerde pilasters zijn daar men ze niet zo breed heeft gemaakt als men enkel de colonnetten wou bedekken.  In de as van de apsis opent zich een doorgang die toegang tot de sacristie verschaft.  Twee vensters die in de 17de eeuw zijdelings zijn doorbroken, zorgen voor de lichtinval.







Aan de buitenzijde is de westzijde doorbroken van een ingang zonder karakter, met een venster en versierd met Lombardische bogen en banden.  In de puntgevel is een klein beeld van de heilige Johannes de Doper ingewerkt.






Op de noordelijke zijmuur lopen de banden door tot onder het dak.  Dit dak is herdaan en verlaagd geweest  daar men aan de klokkentoren nog de nokrand als getuige van het vroegere dak.  Het is mogelijk dat vroeger deze banden op de muren van het schip van hun bovenste gedeelte verenigd waren door Lombardische banden die men nu nog ziet lopen op de klokkentoren.  Twee uitstekende steunberen afgesloten met een talud zijn toegevoegd om deze te stutten.




De zuidelijke zijmuur is van een latere periode.  Een ingang uit de 15de eeuw dat zich opent onder een klein portiek, steunt zich langs de ene zijde met een houten gebinte en de andere zijde op een zuil met vierkante sokkel.



De apsis is versierd met Lombardische banden en boogreeksen.






De vierkante klokkentoren die zich verheft op de noordelijke transeptarm is niet origineel en de klokkenverdieping is volledig herwerkt tijdens een meer recentere periode.



De kerk bewaart veel verschillende elementen die beantwoorden aan de hernemingen in de constructie of van de herstellingen.  In zijn geheel gaat zij terug tot de 11de eeuw erbij toevoegend dat zij oorspronkelijk enkel een eenvoudig schip beëindigd door een apsis inhield maar zonder klokkentoren.  Begin 12de eeuw wou men de kerk vervolledigen met een klokkentoren.  Men verlengde aldus bij het begin van de muur van het schip, in het noordoosten, en bracht 2 boogreeksen aan om aldus een vierkant te bekomen waarop men de klokkentoren kon plaatsen.  Men verkreeg aldus, om de boogreeksen te stutten, een transept waarvan het gedeelte bestemd om de klokkentoren te dragen, de noordelijke arm vormde.  Deze hypothese verklaart de ongebruikelijke plaats van de klokkentoren en het feit dat de kapitelen eerder de 12de eeuw aanduiden terwijl het algemene aspect van de kerk met zijn klein onregelmatig metselwerk deze laat teruggaan tot de 11de eeuw. 

Bronnen.
- Raymond Oursel in "Les Eglises romanes de l'Autunois et du Brionnais, Cluny et sa région, Protat 1956.
- Sapin C., Arnaud C., et Berry W. in "Bourgogne romane" Dijon 2006.
- Guy Lobrichon in "Bourgogne romane"; Editions Stéphane Bachès; Lyon 2013.




Bijlagen.
-https://monumentum.fr/monument-historique/pa00113355/mellecey-eglise

Geen opmerkingen: