Eglise Saint-Pierre
te Yzeure
Geschiedenis.
Volgens een traditie reeds geciteerd bij het begin van de 17de eeuw in de archieven van het monasterium en de parochie van Yzeure zou de kerk Saint-Pierre gebouwd zijn op de plaats van een oude tempel van Isis. F. Deshoulières had in deze bevestiging een woordenspel aangetoond tussen Yzeure en Isis maar het is niet onmogelijk dat een antiek monument op deze plaats de romaanse kerk was voorafgegaan. De site is rijk aan vondsten uit de Galloromeinse periode en sarcofagen die gedeeltelijk teruggaan tot de Merovingische periode werden er in de 19de eeuw ontdekt in de nabijheid van de kerk, op de uitstrekte plaats, plein die lange tijd diende als kerkhof.
De eerste zekere vermelding van Yzeure en zijn kerk bevindt zich in een diploma van Karel de Dikke uit 886. Door deze akte schenkt de keizer aan de bisschop van Nevers, Eumène, het monasterium van Yzeure. Deze schenking was beschreven in het cartularium van Saint-Cyr van Nevers, dat spijtig genoeg verloren is gegaan maar waarvan er 2 kopieën bestaan.
Na deze eerste richtlijn is het rond het einde van de 11de eeuw dat de kerk opnieuw verschijnt in de bronnen. In deze periode overhandigen de bisschoppen van Nevers de kerk aan de heren van Bourbon. Een charter gedateerd tussen 1078 en 1095 toont aan dat Archambaud de Bourbon, Yzeure houden van de bisschop van Nevers alsook andere kerken zoals Saint-Pierre-le-Moutier en de abdij van Cusset.
De periode die volgt blijft duister daar in 1150 de bisschop van Autun, Henri aan Ermengarde, abdis van Saint-Menoux, de kerk van Yzeure geeft dat zij bezat in de tijd van Etienne, prelaat van Autun en voorganger van Henri. Men moet aldus toevoegen dat tussen het einde van de 11de eeuw en 1150 de kerk is overgegaan op een ongekend tijdstip, in de handen van de abdis van Saint-Menoux, een situatie die definitief is geregeld in 1150. Vanaf dat moment zal de kerk zowel parochie als priorijkerk zijn met de bedienaar aangesteld naar de keuze van de abdis en de parochie blijft de enige van de stad Moulin tot de 13de eeuw. Het leen van de priester omvat de pastorij, zijn afhankelijkheden en de ontvangsten van de tienden.
Ondanks het bestaan van een kloostergang en gebouwen die nu verdwenen zijn, schijnt de afzondering niet streng te zijn. In de 15de eeuw staat men de religieuzen toe om zich te vestigen in kleine huisjes. Vooral de afhankelijkheid van Saint-Menoux weegt door en brengt eindeloze twisten met zich mee. In 1503 is Yzeure gewijzigd als kloostergemeenschap en verkiesbaar door een beslissing van Pierre de Bourbon en Anne de France. Het monasterium wordt verbonden met de congregatie van Chezal, gereformeerd door Pierre du Mas, abt van Chezal-Benoît. Het is op dat moment dat een kleine kerk gereserveerd voor de religieuzen wordt gebouwd maar het monument zal in de 18de eeuw verdwijnen.
Enige tijd verenigd met het kapittel van Notre-Dame te Moulins die steeds een deel van de tienden behoudt, werd de parochie in 1642 voor enige jaren verendigd met de "Congrégation de l'Oratoire de Jésus". De complexiteit van de situatie, de twisten met de rechten van de priester, met de religieuzen en met het kapittel Notre-Dame van Moulins brengen eindeloze procedures met zich mee die zich voor 1503 voegen bij deze met de geschillen tussen de priorij en Saint-Menoux om een werkelijke kolos van procedures van de 15de tot de 18de eeuw te creëren.
In de loop der eeuwen heeft de kerk Saint-Pierre verschillende wijzigingen van zijn oorspronkelijk romaans deel ondergaan. De gotische reconstructie van een apsis van 5 zijden op de halfronde sokkel van de bewaarde romaanse crypte werd gevolgd met de kapellen ten noorden van het koor en de toevoeging van kapellen op het einde van de 15de en begin 16de eeuw aan de noordzijde van de zijbeuken van het schip. In 1558 zoals de rekeningen van de Kerkfabriek bewijzen, werd een verhoging van een deel van de gootmuren en de helling van het dak beslist. De nokbedekking van de kruising en het koor werd in 1709 hernomen. Een portiek werd in de 16de eeuw aangebracht voor de westelijke gevel. De kapel van de doopvont werd aan de 1ste travee in het zuiden aangebracht in de loop van de 17de eeuw. Tenslotte herdeed men in 1770 de uitgebrande klokkentoren als gevolg van een blikseminslag.
In 1791 werd het monasterium ontbonden maar de kerk die enige tijd van bestemming veranderd was, werd vanaf 1811 in haar huidige staat hersteld. Ongekende herstellingen volgden in 1822 door de restauratie van de sacristie. Een restauratie van het koor is echter waarneembaar in de archieven en in de jaren 1830-1840 onontbeerlijk geworden. In 1843 werden de binnenste en buitenste grondmuren die doordrongen waren van het vocht, in hun vroegere staat hersteld.
Andere werken volgden vanaf 1864 met de heropening van de toegang tot de crypte en verschillende detailverbeteringen van de noordelijke kapellen van het schip met de realisatie van nieuwe altaren en toevoeging van decorelementen. Maar het is vooral vanaf 1885 dat belangrijke restauraties zijn ondernomen. Zij betreffen volgens de archieven de klokkentoren, de gevel, de gewelven van de westelijke travee en vervolgens het herstellen van de crypte in haar vroegere staat. De beschilderingen die de gewelven van de crypte versieren zijn gerestaureerd onder leiding van Gelis-Didot in 1897. Het project voor de afbraak van de kapellen die de oorspronkelijke gevel flankeren gaat niet door. Op 09 mei 1914 tenslotte wordt de kerk geklasseerd.
Na 1918 wordt het gemeenschappelijke dak van het schip, de zijbeuken en de toegevoegde kapellen aan de noordzijde van het schip weggenomen. In 1972 vindt een nieuwe overdekking en het reinigen van de buitenzijde plaats. Om reden van de aanwezigheid van beschilderingen in de crypte worden in het koor en het schip onderzoeken uitgevoerd onder het pleisterwerk. Lichte sporen van bruinrode beschilderingen zijn in het koor waarneembaar maar belangrijke overblijfselen zijn niet bewaard gebleven. Enkel de figuur van een heilige zichtbaar aan de achterzijde van de zuidwestelijke pijler van de kruising werd vrijgemaakt.
Nadien volgden nog een aantal restauraties.
Beschrijving.
Het mooie gebouw laat zich vooreerst verleiden door de okerkleurige tinten en de rijke samenhang van zijn gevel. Een mooi portaal opent zich in rondboog onder 3 booglijsten waarbij de binnenste terugvalt op de steunmuur en de andere op de colonnetten. Een kordonlijst van staafvormige kanteelversiering omlijst het geheel. De decors van de kapitelen vertonen links een personage rechtstaand in een dreigende houding tussen 2 busten van mensen. Een ander personage met uitgespreide benen, de handen op de knieën die zijn tong uitsteekt. Rechts bemerkt men griffoenen en tov elkaar gestelde fantasiedieren.
Een klein versierd portaal opent zich rechts onder een rondbooglijst dat gesteund wordt door de colonnetten met kapitelen die versierd zijn met eenvoudig gebladerte en mensenhoofden die gebladerte uitbraken.
Boven deze portalen loopt een schuinafgewerkte gootklos versierd met ruiten en rusten op de modillons met hoofden van monsters en dieren. Boven deze gootklos bevindt zich een rondboogvenster waarvan de archivolt met zaagtanding op de colonnetten rusten.
Het uitgestrekte schip van 4 traveeën en met grote gebroken bogen is overwelfd met een gebroken tongewelf op gordelbogen. De gewelven van de zijbeuken zijn herdaan geweest. De aangezette halve zuilen zijn bekroond met mooie kapitelen met een Bourgondische inspiratie en heel erg verwant met deze van Souvigny en Saint-Menoux. Enkele onder hen dragen tussen de rankversiering hoofden aan de hoeken waarbij er 2 lange, opgerolde lintvormige versieringen uitbraken. Een ander is versierd met kleine nissen onder bogen met parels versierd op het einde van de nerven. Aan de hoeken verschijnen mensenhoofden. Het merendeel van de dekstukken zijn versierd met rijen van olijven.
In de zijbeuken vallen de gordelbogen terug op de gecanneleerde pilasters met eenvoudig gebladerte of rankversiering zoals men aantreft in het schip. Eén van de kapiteellichamen vertoont een groep van 5 personages waarbij deze in het midden de armen naar de hemel verheft.
De kruising van het transept is begrensd door zware, kruisvormige pijlers zonder zuilen. De grote rondbogen hebben uitgezonderd deze die zich opent op de noordelijke kruisbeuk met zijn gebroken boog, imposten ontvangen.
Het koor met een rechte travee overwelfd met een tongewelf, staat in het zuiden in verbinding met een absidiool overwelfd met een halfkoepel. De andere absidiool is door een gotische kapel vervangen.
De crypte uit de 11de eeuw betreedt men langs de trappen die zich aan weerszijden van het koor openen, namelijk in de absidiool en de gotische kapel. Het plan is er ongebruikelijk en verraadt opeenvolgende constructiefazen. Een soort van nauw kamertje waarvan het einde is gevormd door een half tongewelf, neemt een aanvang langs 3 doorgangen gevormd onder de zware massieven die op de crypte uitkomen. De crypte overwelfd met graatgewelven, is gevormd met een korte rechte travee die zich beeindigd met een halfkoepel. De gewelven worden opgevangen door 4 pijlers met verheven sokkels en met imposten die het geheel i 3 beuken verdelen. Twee kleine openingen doorbroken in het halfrond verlichten de crypte.
Bronnen.
- Maylis Bayle in "Congrès archéologique de France", Bourbonnais, 146ième session; Société Française d'archéologie; Paris 1991.
- Jean Dupont in "Nivernais-Bourbonnais romane"; Editions Zodiaque, 'la Nuit des Temps 45'; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vîre 1984.
- Raymond Oursel en A.M. Oursel in "les Eglises romanes de L'Autunois et du Brionnais"; Impremerie Protat Frères 1956.
Bijlagen.
-https://www.patrimoine-religieux.fr/eglises_edifices/03-Allier/3321-Yzeure/145041-EgliseSaintPierre
-https://clochers.org/Fichiers_HTML/Accueil/Accueil_clochers/03/accueil_03321.htm
Geen opmerkingen:
Een reactie posten