Église Saint-Martial
te Paunat
Geschiedenis.
De geschiedenis van de abdij van Paunat is nooit het voorwerp geweest van diepgaande studies. Het opnieuw samenstellen is moeilijk daar de bronnen bijzonder onvolledig zijn en spijtig genoeg steeds vanuit een 2de hand. De originele cartularia van de abdij van Paunat en van de abdij Saint-Martial van Limoges waaraan Paunat was verbonden, zijn verdwenen.
Volgens de traditie werd de abdij van Paunat reeds gesticht in de 6de eeuw door de heilige Cybard die de plaats van Paunat aan de religieuzen van Saint-Martial van Limoges zou geschonken hebben om er ter zijner ere een kerk te bouwen. Men maakt enkel melding van het monasterium van Paunat in 804. Op deze datum geven David en Benedict, zijn vrouw aan de abdij Saint-Martial van Limoges hun monasterium opgericht ter ere van Saint-Sauveur en Saint-Benoît, op de plaats van Paunat met al haar afhankelijkheden en toebehoren die zij zouden bezitten in het gebied van de Périgourd en op andere plaatsen. Het monasterium verrijkt zich met kerken en met giften tot en met 860, datum waarop het is verwoest door de Noormannen. Adalgise, abt van Paunat verlaat vervolgens deze onzekere plaats en installeert zich te Vabre in de Rouergue waar hij een nieuw monasterium sticht. In de 10de eeuw kan men veronderstellen dat de abdij haar roeping heeft teruggevonden daar in 963, de stichtingscharter van de abdij van Bugues in de Périgord vermelding doet van een zekere Guigue, abt van Paunat, en van monniken in zijn monasterium. Enkele jaren later echter doet Frotaire, bisschop van Périgueux van 979 tot 991, een oproep tot de religieuzen van Saint-Martial van Limoges om hulp te bieden om de abdij van Paunat opnieuw op te richten. Hijzelf wijdt deze nieuwe abdij in.
Men kent niet de precieze datum van de oprichting van de abdij als provoostambt. De eerste provoost gekend door de teksten is Hugues, provoost rond 1080, vermeld tijdens de ontvangst van de kerk van Celle in de Saintogne. De verheffing van de abdij tot provoostambt werd waarschijnlijk vergezeld van een materiele rijkdom zoals de pauselijke brief van paus Urbanus II in 1097 laat uitschijnen, en geadresseerd aan Adémar, abt van Saint-Martial van Limoges die het provoostambt van Paunat vermeld te midden van de bezittingen in de Périgord van Saint-Martial, en noemt de talrijke afhankelijkheden op in de Périgord en vermeldt 16 monniken.
Men is praktisch over niets op de hoogte van het monastieke leven in de 12de eeuw dat waarschijnlijk een beslissende eeuw was voor de constructie van het huidige gebouw. Er rest nog enkel de schenking van een kerk en de naam van de provoosten, geciteerd ter gelegenheid van juridische akten betreffende andere gebouwen. De 13de eeuw biedt geen bijzonderheden meer.
In de daaropvolgende eeuw kenmerkt de Honderdjarige Oorlog op bittere wijze de regio. Reeds in 1339 beklaagt Geoffroy Morcelli als provoost van Paunet, zich bij de religieuzen van Saint-Martial te Limoges over de weinige inkomsten voor het provoostambt, onvoldoende om het leven in zijn monasterium te onderhouden. Hij vraagt de unie van de priorij van Tayac, in het diocees van Sarlat, met het provoostambt voor de ontvangsten uit tafelgoed. Deze unie komt er pas in 1349. Geen enkele zekere bron staat toe om te bevestigen of de gebouwen te lijden hadden onder de doortocht van de Engelse troepen. Nochtans zijn de herstellingen noodzakelijk in de 15de eeuw en Jean Adémar de Lostanges, heer van Saint-Alvère, sluit een contract af met Géraud de Malaumont, provoost van Paunat, dat deze in zijn wouden het benodigde hout kan halen voor de reconstructie van het monasterium en voor de herstellingen van de kerk.
Een eeuw later, rond 1551, wordt het monasterium opnieuw geplunderd en in brand gestoken door de Hugenoten. De heren van Limeuil, overgegaan tot de nieuwe religie, maken er zich meester over de rechtspraak en de bezittingen van Paunat. Een canoniek bezoek van het diocees van Périgueux in 1688 maakt melding van de staat van verval van de kerk. Zo zou enkel het koor goed bewaard zijn maar het schip is nog slechts voor de helft overdekt en er is noch een bevloering noch vensters terug te vinden. In 1696 neemt Jacques de la Serre bezit van het provoostambt dat hij in 1702 verenigt met het groot seminarie van Périgueux. Deze unie biedt de kerk enkele voordelen en bij de dood van Jacques de la Serre in 1715 toen Joseph Soufron superieur en provoost wordt, kan hij in een proces-verbaal over de staat van de plaats opmaken dat de kerk van Paunat opnieuw overdekt is met de gelden en de inkomsten van de overledene Jacques de la Serre.
Deze laatste opleving kan het monasterium niet redden en zoals allen die niet bij de hervorming van Saint-Maur aansluiten, was zij op sterven na dood bij de komst van de Revolutie.
Enkele werken werden ondernomen in de 19de eeuw om het gebouw te onderhouden tegen het water en om er de uitoefening van de cultus te bewaren.
De eerste helft van de 20ste eeuw laat Paunat in ongeveer de totale vergetelheid. Zij werd pas in 1948 ingeschreven in de bijkomende inventaris en werd pas als Historisch Monument ingeschreven in 1956.
Beschrijving.De kerk heeft de vorm van een Latijns kruis met een portaal onder de klokkentoren die het voorafgaat. Het portaal wordt gevormd door een cirkelvormige travee, langs 4 zijden geopend in een rondboog en overwelfd met een koepel met 22 samen passende aanzetten; een hele eenvoudige koepel daar zij van een cirkelvormige basis vertrekt. Het buitenwelfvlak van deze koepel overwelfd een zaal die in 2 verdiepingen is verdeeld door een plankenvloer en in het zuiden verlicht langs een paarsgewijze boog (venster). Deze zaal is op een grote hoogte overwelfd met een koepel met niet te onderscheiden penditieven die in de hoeken van de muren een aanvang nemen met bovenaan een schuin afgewerkte impost. Uitgevoerd in regelmatig en middelmatig metselverband is deze koepel de enige van dit type in de Périgord. Zelfs deze van de donjon te Vernode (Douchapt) die nochtans lijkt op te klimmen tot de 12de eeuw is minder archaïsch en onhandiger als deze te Paunat. De aanzetten van deze hebben de vorm van het vierkante soort. Vanaf de 6de aanzet voor de sleutel schijnen de aanzetten afwisselend cirkelvormig te zijn. Er zijn grote overeenkomsten tussen deze koepel en deze van de Santa Maria van Melque, nabij Toledo die men heeft gedateerd tussen de 7de en de 9de eeuw. Te Paunat heeft men in het oosten via een doorgang en een boog een verbinding gemaakt met de kerk. Men betreedt deze klokkentoren langs een deur geopend onder een gebroken boog, langs de zuidelijke muur, op 6 meter hoogte. Vandaar is een wenteltrap doorbroken in de zuidelijke hoek van de klokkentoren.
Het lange schip was aanvankelijk overwelfd met koepels maar nu met kruisgewelven waarvan drie traveeën opnieuw overwelfd zijn in de 19de eeuw met baksteen. De terugvallen laten zich gelden langs de half ingewerkte zuilen en in het westen met een sluitversiering. De Gotische bogen, van verschillende afmetingen en data, verlichten dit schip waarbij de gootmuren later met 2 meter verhoogd zijn en waarbij de vloer eveneens verhoogd werd.
De kruisbeuk van het transept is overwelfd met een koepel die op de vervormde grote gebroken bogen met een cilinder rust, uitgezonderd deze in het oosten. Zij geven aansluiting met de verbuiging van de pendentieven. De westelijke boog rust op de half in de muur ingewerkte zuilen waarvan de basis zich onder het metselwerk van de vloer bevindt. Hun kapitelen zijn gebeeldhouwd met plat gebladerte eindigend op krullen aan de hoeken. De oostelijke boog valt terug op de pijlers met een schuin afgewerkte rand, op 8 meter hoogte. Bij de noordelijke en zuidelijke bogen zijn hun ribben getemperd door een voetring. Vier colonnetten stijgen tot naast de hoeken van het vierkant van het transept en vervoegen een schuin afgewerkte rij die het profiel van de dekstukken verder zet.
De kruisbeuken hebben eigenaardige doorbrekingen met 2 bogen aan de noordelijke muur, en één aan de zuidelijke, en één boog gezamenlijk aan de westelijke muur. Zij zijn overwelfd met kruis- en kruinribben en zijn heel sterk gebogen volgens het type uit de Anjou. De terugvallen laten zich zien op de colonnetten. De muren zijn versierd met rondbogen en vallen terug op de voetringen van hetzelfde profiel, met gebeeldhouwde kapitelen van gebladerte. De basissen zijn geprofileerd met een hollijst tussen 2 voetringen. De westelijke muren zijn abnormaal dik, ongeveer 2,60 meter.
Het koor is net zoals bij de kruisbeuken, overwelfd met 6 nerven maar weinig gebogen. De terugvallen laten zich langs de fijne colonnetten. Een band zet de lijn van de dekstukken, gebeeldhouwd met dammotief, verder. De kapiteellichamen zijn gebeeldhouwd met maskers en plat gebladerte. De basissen met 2 voetringen rusten op de sokkels. De bogen van het koor en de kruisbeuken zijn zonder versiering. Hun binnenste insprong gaat trapsgewijs. In het koor heeft men opnieuw de oude Romaanse altaartafel op zijn plaats gezet die lange tijd als afdak had gediend om een bron en wasplaats ten noordwesten van de kerk, te beschermen.
De buitenste verheffingen zijn ruw en ontdaan van enige versiering. Het koor en transept zijn versterkt met platte steunberen. Het kooreinde heeft zijn 2 bogen verloren om een uitgestrekte Gotische boog te openen. Een dak met 8 zijden tooit de koepel van de kruising.
Aan de voet van de zuidelijke kruisbeuk en het schip herinneren twee dichtgemaakte deuren het bestaan van kelders onder de kerk.
De steunmuren van het schip zijn met 2 meter verhoogd geweest in 1804. Ten noorden van het schip is een Gotisch portaal dichtgemaakt. Als het Romaanse gedeelte zoals het koor, transept en portaal met de klokkentoren, gebouwd is in regelmatig metselverband, is het schip achteraf gereconstrueerd in okergele breuksteen. De dikke steunberen voorzien van 2 taluds zijn onhandig en passen niet bij de muren.
Het buitenwelfvlak van de koorgewelven en het transept vormen een verdedigingskamer. Zij moest vervolledigd worden met het deel dat het schip overdekt. In het westen is zij versterkt door de klokkentoren die er een werkelijke donjon voorstelt.
Bronnen.
- Jean Secret in Perigord Roman; Editions Zodiaque, "La Nuit des Temps" 27, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1979.
- Jean Secret in Itinéraires romans en Périgord; Editions Zodiaque, "Les traveaux des mois" 16, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1977.
- Jean Secret in Promenades en Périgord roman; Editions Zodiaque, Itinéraires culturels, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 2002.
Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten