Église Saint-Robert
te Javerlhac-et-la-Chapelle-Saint-Robert
Geschiedenis.
Het was in de 10de eeuw dat de abdij van Vigeois op de plaats een benedictijnenpriorij stichtte waarvan de toponiem enkel de herinnering oproept van het gehucht "Las Badias". Weinig later nam de abdij van La Chaise-Dieu, uit de Auvergne, deze plaats over, bouwde er de priorij uit en plaatste ze onder het patronaat van de heilige Robert, de stichter van de abdij in de Auvergne. De legende verhaalt dat Raoul Passeron, een volgeling van de heilige Robert, als prior hier zou zijn gestorven en in de kerk werd begraven. Niets is bewaard gebleven over het lot van deze priorij die hier echt geen intense bewoning moet gekend hebben.
In de 16de eeuw waren er geen religieuzen meer te Saint-Robert die door een vicaris werd bediend maar La Chaise-Dieu benoemde deze wel nog steeds in de 18de eeuw en men weet dat in 1789 de commanditaire prior slechts 12 jaar oud was.
Beschrijving.
De buitenzijde.
De westelijke gevel is van een vereenvoudigd type uit de Saintogne. Twee valse bogen omkaderen er het portaal. Bovenaan verschijnen er 2 ruwe boogreeksen en een rondboogvenster. De puntgevel is onderlijnd door een gebeeldhouwde band van staafvormige kanteelversiering. Het portaal opent zich onder 3 rondbooglijsten waarbij de middelste is geprofileerd met 2 voetringen. De terugval laat zich op 2 half ingewerkte zuilen en 4 tegen elkaar geplaatste zuilen. De basissen zijn van lijstwerk voorzien met 3 of 4 voetringen. De kapitelen hebben een torische astragaal, de schuin afgewerkte dekstukken zijn gebeeldhouwd met gebladerte, palmetten en kabelmotief. De kapiteellichamen zijn gebeeldhouwd met gebladerte, in elkaar gevlochten gebladerte, met een bovenlijf van een naakte man die de armen opheft, het ontblote lichaam van een ander personage omringd met 2 paarden die hij aan de teugels vasthoudt, met gezadelde en tov elkaar gestelde olifanten. Het beeldhouwwerk is uitgevoerd in een middelmatige aankleding in een zeer fijne kalksteen. De valse omkaderingsbogen zijn naakt. De gevel bezit een middelmatig verzorgd en regelmatig metselverband.
De noordelijke verheffing is geritmeerd door de platte steunberen. Men bemerkt er 5 nauwe bogen en een ingang in rondboog. Op menige plaatsen is het middelmatig metselplan, regelmatig hersteld geweest met overhaast geplaatste kalkstenen. De gootklos op de fijne modillons en de Provençaalse fries zijn modern. De noordelijke kruisbeuk draagt op zijn westelijke en noordelijke zijde 2 platte steunberen. Eén van hen, deze in het westen is uitgehold. Ook ziet men hier nog aanpassingen in bloksteen. Een poort in rondboog bestaat nog aan de westelijke zijde. De noordelijke muur is doorbroken met een brede rondboog.
Het kooreinde is harmonisch in evenwicht. Zoals de absidiolen glad zijn, wordt de apsis gestut door 3 platte steunberen. Deze in het midden is uitgehold geweest voor de verbreding van de boog in de as. De zuidelijke kruisbeuk is vergelijkbaar met deze in het noorden. Zijn ondermuur is totaal in steenblokken. Zijn muur in het westen bewaart het spoor van een deur onder een gebroken boog. De schacht van een wenteltrap die toegang verschaft aan de gewelven, bevindt zich aan de samenkomst van de zuidelijke kruisbeuk en het schip. Aanvankelijk kon men deze betreden via het transept maar werd er vervolgens een doorgang gemaakt in de zuidelijke gootmuur van het schip.
De zuidelijke verheffing van het schip komt overeen met deze in het noorden. Hier en daar zijn er hernemingen in de steenblokken naast het regelmatige metselverband. Een grafnis vindt men rechts van de 3de travee terug onder een rondboog. De 5 nauwe bogen zijn zoals deze in het noorden doorbroken met uitgesneden lintelen waarop men uitstralende lijnen heeft gegraveerd voorstellend hierbij de verbindingen. Deze bogen van een archaïsch type hebben één enkele insprong.
De vierkante klokkentoren verheft zich bovenaan de kruising van het transept. Deze is een veel voorkomend type in het noorden van de Périgord en het westen van de Angoumois en wordt gevormd door 3 verdiepingen. De naakte en gedrongen 1ste verdieping wordt versterkt door platte steunberen. Men ziet in het westen het spoor van een oud dak waarvan de helling hoger was dan het huidige dak. De 2de verdieping is op zijn 4 zijden versierd met licht gebroken bogen die terugvallen op de pijlers. Een band en insprong onderlijnen de 3de verdieping, aan iedere zijde versierd met 2 rondbogen die doorbreken onder een boog. Deze vallen terug op pijlers en de booglijsten worden door een decoratieve band onderlijnd die rondom de toren loopt. Een dak met 4 hellingen en met een uitstekende keper overdekt de klokkentoren.
Binnenzijde.
Het schip houdt 3 onregelmatig langwerpige traveeën in die overwelfd worden met een tongewelf. De gordelbogen vallen terug op de half ingewerkte zuilen met steunpilasters. Hun basissen zijn tussen de veelvuldige voetringen gebeeldhouwd met kleine bogen of ruiten. De kapitelen zijn ruw. Een schuin afgewerkte kordonlijst onderlijnt de aanvang van het tongewelf. De bogen met oplegsel verdunnen de gootmuren en vallen afwisselend terug op de pilasters en op de steunpilasters van de zuilen. De bogen waarvan 4 voor elk van travee 1 en 2, en 2 voor de 3de travee zijn met een eenvoudige uitstek.
De kruising van het transept is overwelfd met een koepel. De grote gebroken bogen met cilinder, vallen terug op de vierkante pijlers en de half ingewerkte zuilen. De basissen zijn geprofileerd met veelvuldige voetringen en de kapitelen zijn ruw. De passend samengevoegde trompen corrigeren het vierkant en laten een onregelmatige achthoek uitkomen met bovenaan de aanvang van het gewelf met een oculus die als doorgang dient voor de klokken.
De kruisbeuken zijn overwelfd in tongewelf. Op deze openen zich in het oosten de absidiolen die voorafgegaan worden van een kleine travee met tongewelf. Hun openingsbogen vallen terug op de half ingewerkte zuilen met ruwe kapitelen en talrijke voetringen. Het koor is in feite een onregelmatig langwerpige travee overwelfd met een tongewelf. De gootmuren zijn elk met 2 bogen met oplegsel die aan hun uiteinden terugvallen op de pijlers en in het midden op de half ingewerkte zuilen.
De apsis is net zoals de absidiolen overwelfd in halfkoepel en wordt omringd met 3 bogen met oplegsel die terugvallen op de colonnetten gezet op een hoge zuilenbasis. De basissen zijn geprofileerd in diabolo. De kapitelen hebben gebeeldhouwde dekstukken met palmetten, dammotief, zaagtanding en lofwerk. Hun kapiteellichamen zijn gebeeldhouwd met palmen met omgebogen stengels om aan hun hoeken de denappels te dragen, met een rij van palmetten bovenaan gezet met een rij van kleine boogjes, met arenden met ontplooide vleugels waarbij één van hen in zijn klauwen een slang vasthoudt, en met tov elkaar gestelde duiven die uit een kelk drinken. Drie bogen verlichten de apsis. Deze in het midden is omkaderd met colonnetten met kapitelen met een versiering van gebladerte.
Bronnen.
- Jean Secret in Périgord roman; Editions de Zodique; la Nuit des Temps 27; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre qui Vire 1979.
- Jean Secret in Itinéraires romans en Périgord; Editions Zodiaque, "Les travaux des mois" 16, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1977.
- Jean Secret in Promenades en Périgord roman; Editions Zodiaque, Itinéraires culturels, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 2002.
Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten