Eglise Saint-Pierre
te Châteloy; Hérisson
Geschiedenis.
Op een rotswand die de rechteroever van de Aumanse domineert, heeft het kleine gehucht Châteloy zijn romaanse kerk bewaard die aan de rand van de rots is ingeplant.
De plaats bezit een vroege oorsprong en heeft verband met de Galloromeinse stad van Cordes. Een kerk werd er opgericht om de heilige Principin te vereren die in de 4de eeuw de marteldood heeft ondergaan op deze plaats.
Wat nu van de kerk rest die toegewijd is aan de heilige Petrus gaat terug tot de 12de eeuw. Zij was aanvankelijk een priorijkerk die afhing van de benedictijnerabdij van Saint-Cyran-en-Bresne in het diocees van Bourges en vervolgens in de 13de eeuw afhankelijk werd van de kapittelkerk van Hérisson. Zij bleef parochiekerk tot in 1725.
Aanvankelijk verkocht als nationaal bezit tijdens de Revolutie werd zij in 1825 teruggegeven aan de stad Hérisson. Op 13 januari 1909 is zij geklasseerd als "Monument historique".
Beschrijving.
Het heel onregelmatige plan van het gebouw is bepaald door het terrein waarop zij werd opgericht. Het schip met 4 ongelijke traveeën is in het oosten beëindigd door een halfronde apsis. Zij is ingeplant aan de rand van een ravijn en de zuidmuur heeft om reden van de kromming het tracé van de rots moeten volgen wat zichtbaar is aan de zuidkant met de eerste 2 traveeën. Het schip is in het noorden vervoegt met een nauwere zijbeuk van eveneens 4 ongelijke traveeën waarvan de derde de klokkentoren draagt en de laatste heel lange travee gevolgd is door een halfronde absidiool. In het noorden is zij geflankeerd van een kapel uit de 15de eeuw. Het geheel van de constructie dateert uit de 12de eeuw maar aan de zuidmuur van het schip kan men een insprong bemerken en een aantal verschillen bij de pijlers die een herneming aanduiden in de loop van de constructie in dit deel van het gebouw. De westelijke gevel is ontdaan van iedere versiering en de ingang van de kerk is doorbroken in de tweede travee van de noordelijke zijbeuk. Tenslotte heeft men zware luchtbogen aangebracht met 1 aan de zuidzijde en 3 aan de noordzijde voor de nodige stabiliteit van de constructie te verzekeren.
Aan de buitenzijde is het gebouw ondersteund door brede steunberen die in de 15de of 16de eeuw moesten versterkt worden door zware luchtbogen. Op één van de steunberen heeft men 2 gebeeldhouwde stenen hergebruikt afkomstig van een voorgaand gebouw. De ene stelt een masker voor, de andere een klein personage die de armen en benen verheft.
Een kordonlijst van staafvormige kanteelversiering versterkt de muren op het grootste gedeelte van de omtrek van het gebouw ter hoogte van de imposten van de rondboogvensters waarbij deze de archivolt omringt. De gootklos rust op modillons onder het dakgebinte waarvan de noklijn doorloopt en geen enkele onderbreking tussen het schip en het kooreinde teweegbrengt.
Het noordelijke zijportaal die een gebroken boog bezit is aangevuld met doorlopend lijstwerk uit de flamboyante periode en waarvan de deurvleugels in hout een mooi gesmeed deurslot uit de 16de eeuw bewaard.
De vierkante klokkentoren verlicht met een rondboogreeks bezit hierboven paarsgewijze vensters tussen de colonnetten. De spits dateert echter uit de 19de eeuw.
Bron.
- Déshoulières in "Congrès archéologique de France", 101ième session; Editions Picard; Paris 1939. Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten