Zoeken in deze blog

woensdag 3 juli 2024

Eglise Notre-Dame te Huriel (Allier 03)

 Eglise Notre-Dame 

te Huriel




Geschiedenis.
Huriel was in de middeleeuwen het centrum van een kleine heerlijkheid als leenmannen van de heren van Bourbon en zij hing op het religieuze plan af van het gezag van de aartsbisschop van Bourges.  Een bewaard cartalarium verhaalt de interesse  en zelfs de gulheid van de kasteelheren van Huriel voor de naburige priorij van Chapelle-Aude maar tot op heden is geen enkele tekst gekend omtrent het monastieke centrum, ingeplant aan de voet van hun castrum, op een 100-tal meter ten westen van hun omwalling.  Eveneens verhaalt geen enkel document haar stichting.
De eerste vermelding die gekend is betreft een pauselijk bull van Pascalus II in 1115, dat een opsomming weergeeft van een lijst van bezittingen van de machtige benedictijnerabdij van Déols "Monasterium de Uriaco cum ecclesus et cappelis suis".  Sinds wanneer het monasterium van Huriel een priorij van Déols is, is onzeker.  
Het was in alle geval rijk genoeg om in zijn afhankelijkheid verschillende kerken en kapellen te bezitten.  De band die de 2 instellingen verenigde is talrijke malen bevestigd door het pauselijk gezag in 1119, 1138, 1144 en nog in 1225-1226 door een akte opgesteld in de abdij van Déols.
Voor de volgende eeuwen blijft de geschiedenis van de priorij min of meer duister tot in 1792, de datum wanneer deze verkocht wordt als nationaal goed.

Grondplan

Beschrijving.
De kerk Notre-Dame van Huriel, een oude priorij die afhing van de abdij van Déols in de Berry, is aan het westelijke uiteinde van het dorp gesitueerd.  Opgericht in onregelmatig metselverband van granietsteen biedt zij een streng opzicht wat de sobere uitstraling van het materiaal benadrukt.
Het gebouw begonnen rond het einde van de 11de eeuw is gedeeltelijk verwant met deze van Saint-Désiré.  Men treft er 2 absidiolen aan geënt op de transeptarmen, de kleine sacristie als in cirkelvorm ingewerkt tussen de absidiolen en het koor, openen zich op deze alsook de koepel op pendentieven boven de viering verheven.







Een breed galerij-portaal met 3 overlangse traveeën met graatgewelven gaat de gevel vooraf en opent zich op het westen en het oosten door grote rondbogen.  Op dit portaal heerst een uitgestrekte tribune langs de gevel verlicht door rondboogvensters van het type Limousin en opent zich eveneens op het schip langs 3 rondbogen.  Men betreedt deze tribune langs heel hoge trappen, aan de binnenzijde van de zijmuren van het schip toegevoegd.  Een tweede tribune die zich hierboven bevindt, is een latere constructie uit de 19de eeuw.












Het schip met een houten overdekking die geen zijbeuken bezit, is verlicht door rondboogvensters zonder karakter.  Zij staat in verbinding met de transeptarmen langs nauwe doorgangen uitgewerkt zoals bij talrijke gebouwen in de Berry, tussen de noordelijke en zuidelijke muren, en de pijlers van de viering.  Deze die de grote rondbogen met een indrukwekkende verheffing begrenzen, steunt op pendentieven en een achthoekige verdieping waarvan iedere wand is versierd met boogreeksen die terugvallen op colonnetten en waarop de koepel rust.  Twee van deze boogreeksen zijn in de as geopend.  










De kruisbeuken overwelfd met een tongewelf, stellen elk 2 ongelijke traveeën voor die gescheiden is door een dubbele gordelboog. 


De koortravee, eveneens met een tongewelf verlengt zich met een halfronde apsis die verlicht wordt door 3 rondboogvensters van het type Limousin.  Twee, kleine oculi zijn boven de halfkoepel doorbroken.  De 2 absidiolen die het koor begrenzen, bezitten geen travee.





De weinig gevarieerde versiering is begrensd met kapitelen op de aangezette zuilen van de viering en de colonnetten van de vensters; met palmen, rankversiering, met elkaar verweven gebladerte, vaag te onderscheiden dieren en personages, een ridder op zijn ros en een groep heel ruw weergegeven personen waarvan één op de grond gezeten met de armen naar de hemel gericht.




























Aan de ingang van het koor bestaan nog de restanten van prachtige romaanse grillen in gesmeed ijzer waarvan de motieven met spiralen in een hanger aan elkaar gehecht zijn, vergelijkbaar met deze zeldzame voorbeelden van koorgrillen die van deze periode nog gekend zijn zoals te Saint-Aventin in de Haut-Garonne, Conques in de Aveyron, Saint-Arneuf te Billom in de Puy-de-Dôme en de abdij van Morigny in de Seine-et-Oise.







Aan de buitenzijde is vooral het kooreinde interessant. Ietswat geplet door de gedrongen massa van de achthoekige klokkentoren is deze, op iedere zijde versierd met een dubbele boogreeks die in het midden rust op een colonnet.  Een brede puntgevel versierd met een kruis met het Paaslam domineert de apsis waarvan de vensters zijn afgebakend door een ononderbroken kordonlijst van kanteelversiering die zich uitspringt op de platte steunberen en zich vervolgt op de absidiolen.  Men bemerkt temidden van de kapitelen met gebladerte een bescheiden decor van vogels drinkend uit dezelfde kelk.  Onder de daken loopt een gootklos met modillons met schaafversiering of verschijnen dammotieven, dierengezichten of mensenmaskers.  Gans rond het schip en aan de muren van het transept, loopt een kordonlijst van gerestaureerde kanteelversiering.



















De doopvont van de kerk is eveneens romaans en stelt een sober decor voor van reptielen en vogels.



Bronnen.
- Jean Dupont in "Nivernais-Bourbonnais roman"; Editions Zodiaque, 'la Nuit des Temps 45'; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vîre 1976.
- Bruno Phalip in "Auvergne romane"; Editions Fatons; Dijon 2013.
- Patricia Duret in "Congrès archéologique de France, Bourbonnais, 146ième session"; Société Française d'Archéologie; Paris 1991.
- Jacques Baudoin in "Terre romane"; Editions de Borée; Clermont-Ferrand 1999.





Bijlagen.

Geen opmerkingen: