Zoeken in deze blog

zondag 16 februari 2020

Collégiale Saint-Vincent te Soignies (Hainaut)

Collégiale Saint-Vincent 
te Soignies

Geschiedenis.
Legende en traditie wijzen de stichting van een klooster te Soignies toe aan de heilige Vincent rond het midden van de 7de eeuw.  Het verdrag van Meersen in 870 vermeldt Soignies temidden van abdijen toegewijd aan Karel de Kale.  Geraakt door de Normandische invallen verwijst men het initiatief voor de installatie van een kapittel van kanunniken naar de heilige Bruno van Keulen.  Het klooster breidt zich uit en geniet de bescherming van de graven van Henegouwen.  In de loop van de 13de eeuw geseculariseerd, kent het verschillende toevoegingen in de loop der eeuwen waaronder een gevoelige uitbreiding in de 17de eeuw.
Een belangrijke restauratie heeft plaats vanaf 1860 met het voornemen om verschillende toevoegingen van de 17de eeuw weg te nemen en het gebouw zijn oorspronkelijke, middeleeuwse aspect terug te geven.

Beschrijving.
De huidige kerk Saint-Vincent stelt zich samen met een geveltoren, een centrale beuk geflankeerd van zijbeuken met daarboven tribunes, met een laag transept met een regelmatige kruising bekroond met een lantaarntoren en met een kooreinde.  Dit kooreinde houdt een rechthoekige koorapsis in welke begrensd was met traptorentjes aan de hoeken van de kruising en 2 vierkante absidiolen die nu nog bestaan en zich op de armen van het transept openen.

(foto Wikipedia)

Het uitzonderlijke karakter van dit gebouw in de regio is te wijten aan de aanwezigheid van brede tribunes op de zijbeuken die aan de hoofdbeuk een mooie verheffing van 3 verdiepingen geven met grote boogreeksen, tribunes en hoge vensters.  De traveeën zijn gekenmerkt door een afwisseling van steunen gevormd met 1 enkele zuil voor de dunne en een samengestelde pijler voor de zwaardere.












Deze laatste waren waarschijnlijk voorzien om de gordelbogen van een tongewelf te ontvangen wat nooit gerealiseerd werd.  Het schip is van het transept gescheiden door een diafragmaboog en archeologische studies hebben aangetoond dat zij zich waarschijnlijk in het westen beëindigden met een tribune bovenaan de laatste travee die zich met deze van de zijbeuken in verbinding stelde. 





In het oosten was het transept oorspronkelijk voorzien als een regelmatige kruising maar verschijnt nu als een laag transept door de verhoging van het schip.  De torentjes waren gehuisvest in de ruimte tussen de centrale hoofdapsis en de zij-apsissen.  De hoofdapsis ligt dieper en beëindigt zich met een rechte muur.  Een 1ste vierkante travee is overdekt met een graatgewelf.  Op het einde van de apsis is een onregelmatig langwerpige travee waarvan men veronderstelt dat deze door 3 graatgewelven van klein formaat overkluist was, verlicht werd door 3 vensters op het einde en 2 aan de zijkanten.  Deze ruimte was oorspronkelijk voorbestemd om met een zekere monumentaliteit, een schrijn of relieken achter het altaar uit te stallen.








De architecturale hernemingen en de verschillende chronologische constructiefazen verschijnen met een helderheid aan de buitenzijde van het gebouw waar men nog beter zijn belang en zijn monumentaliteit kan aanschouwen met de naaktheid van het kooreinde, de mooie verheffing in 2 verdiepingen van de zijbeuken met het decor die de vensters omkaderen en de steunberen die de rol van de tribunes in de ondersteuning van het gewelf in het schip moesten spelen, de verhoging van het schip met de verkleining van de vensterrijen en de uitbreiding op de vieringtoren en zijn openingen en de latere verheffing van de westelijke toren geflankeerd met 2 traptorentjes.  Het originele van deze architectuur is in overeenkomst met de Normandische architectuur en deze van Noord-Frankrijk wat betreft de afwisseling van de steunen, de tribunes en de vieringtoren.







De architecturale evolutie van de kerk Saint-Vincent is helder en de uitbreiding van het schip op de vensters van de lantaarntoren vertoont met het lijstwerk en de muurversiering de prioriteit van het kooreinde en het transept in overeenkomst met de beuken hun tribunes.  Twee chronologische theorieën staan hier tov elkaar om een datering van de constructiecampagne vast te stellen.  Voor de ene behoorde het oostelijke gedeelte tot de reconstructie onder Bruno van Keulen rond het midden van de 10de eeuw.  Voor anderen stelde men voor zowel de overeenkomsten met Normandische als voor de archeologische waarneming van het lijstwerk, een latere datum voor in de 1ste decennia van de 11de eeuw.  Het geïsoleerde karakter van deze kerk oriënteert voor het begin van de werken zich in zijn geografische context als voor de overeenkomsten met monumenten die analoge kenmerken voorstellen op een datum die niet vroeger is als het begin van de 11de eeuw.









Het project was aldus ambitieus daar het niet enkel tribunes voorzag maar ook een groot overwelfd schip wat een ver verwijderde datum uitsluit.  De chronologische verderzetting tussen het kooreinde en de laagste gedeelten, in dit geval de collateralen, verhinderde niet om een verlenging in de lengte te overwegen. Deze moest zich geleidelijk aan verderzetten van oost naar west na het aanbrengen van het transept of de omtrek van de beuken en vermoedelijk met het oorspronkelijke voornemen van overwelving.  De werken beëindigden zich door een geveltoren waarvan de Romaanse elementen aan de binnenzijde van de huidige toren bewaard zijn gebleven.











Bronnen.
- X. Barral i Altet; Belgique romane; Edition zodiaque, La Nuit des Temps 71, abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-vire (Yonne) 1989.
- Geert Bekaert en Jean-Pierre Esther in België Romaans; Uitgeverij Hadewijck; Antwerpen-Baarle 1992.
- André Courtens en Jean Roubier in Romaanse kunst in België; Uitgeverij Vokaer; Brussel 1971.
- Jacqueline Leclerc-Marx in L'Art Roman en Belgique; Editions J.M. Collet  1997.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: