Zoeken in deze blog

maandag 27 februari 2023

Eglise Saint-Félix te Saint-Félix (Oise 60)

Eglise Saint-Félix 
te Saint-Félix

Geschiedenis.
Volgens abt Lebeuf is er waarschijnlijk een zekere Saint-Félix als martelaar gestorven te Vernot, in het diocees van Sens, samen met Saint-Félicissime, op 12 augustus.  Het vooruitschuiven van het patronale feest op 01 augustus zou uiteindelijk tot stand gekomen zijn door de samenvoeging met Saint-Félix van Gerona die traditioneel  wordt als de lokale patroon. 
De geschiedenis van de parochie en zijn kerk blijven ongekend, en men blijft in het ongewisse over de stichtingsdatum.  Men kan enkel rekening houden met de bevindingen genomen na de archeologische onderzoeken.  De vensters met dubbele uitsprong van het Romaanse schip laten deze teruggaan tot ten vroegste het begin van de 12de eeuw.    De koor dat op dit moment bestond is vervangen door de huidige constructie met 3 beuken en vlak kooreinde, welk dateert van het 2de kwart van de 13de eeuw zoals het gelijktijdig bestaan laat vermoeden van de restanten van de steunen verwant met de eerste Gotische stijl in de noordelijke zijbeuk.  Het portaal is iets vroeger voor de gevel geplaatst, bij het einde van de 12de eeuw of begin 13de eeuw maar is sedertdien talrijke malen gewijzigd.  Bij het begin van de 16de eeuw zijn de grote koorbogen hernomen en de gewelven van de centrale beuk van het koor herdaan.
Onder het Ancien Régime hing de parochie af van de dekenij en de aartsdekenij van Clermont, en van het diocees van Beauvais.  De begever van prebenden voor het priesterambt is de abt van Saint-Lucien van Beauvais die op hetzelfde moment ook de voornaamste wereldlijke heer van het dorp is.  De parochie gaat door als één van de rijkste in het diocees.  De abdij bezat op de weg naar Thury-sous-Clermont, eveneens een kasteeltje dat reeds bij het begin van de 16de eeuw in ruïne verviel en rond 1760 afgebroken werd.  Tot en met de Franse Revolutie wendde zich jaarlijks een delegatie van de bewoners naar Montmorency op 01 augustus daar de collegiale Saint-Martin de relieken bewaarde van de patroonheilige Saint-Félix welke tot op de dag van vandaag in het dorp worden rondgedragen in het kader van een bedevaartommegang.  In 1825 is de gemeente bij Hondainville toegevoegd maar verkrijgt zijn onafhankelijkheid opnieuw 7 jaar later waarbij de kerk dreigde gesloten te worden voor de cultus.  Na 1835 wordt het schip van bijkomende vensters waarbij men de kleine Romaanse bogen, hoog in het schip, bewaard bleven.
Op 30 november 1960 werd de kerk van Saint-Félix ingeschreven als historisch monument.


Beschrijving.
Licht onregelmatig georiënteerd met een lichte afwijking van de as naar het zuidoosten aan de zijde van het kooreinde, volgt de kerk een plan in T-vorm en stelt zich samen met 2 goed te onderscheiden gedeelten.  Het schip vormt een uitgestrekte rechthoek waarbij boogreeksen deze met de basis van de klokkentoren verbinden en eveneens de eerste travee vormen van het koor, alsook aan de 2 zijbeuken of kapellen van het koor.  Met zijn 2 kapellen vormt het koor 3 parallelle beuken met elk 2 traveeën.  Het geheel wordt overwelfd met ribben en beëindigt zich door een vlak kooreinde.  Een sacristie bezet de hoek tussen het schip en de zuidelijke zijbeuk en een rond traptorentje flankeert het kooreinde van de zuidelijke zijbeuk.  De klokkentoren is getooid met een achthoekige spits en begrensd met 4 kleine piramiden overdekt met leistenen.  Het schip en de oostelijke gedeelten zijn voorzien van 2 onafhankelijke, uitgestrekte daken.  Het tweede staat loodrecht op het eerste.  Er bevinden zich aldus puntgevels in het westen, noorden en zuiden.  Om esthetische redenen beschikt het koor eveneens over een kleine puntgevel in het oosten.  Men betreedt de kerk langs het westelijke portaal van het schip of langs een kleine ingang in het zuiden.

(foto Wikipedia)

Het westelijke portaal vormt een uitstekend gedeelte voor de muur van het schip.  Dit gedeelte tempert zich bovenaan door een afgeknot fronton maar is vroeger geen fronton geweest zoals te Saint-Vaast-lès-Mello welk de architect had willen nabootsen.  De aanloop van het fronton beëindigt zich door een zorgvuldig opgebouwde talud, en de hellingen is enkel het resultaat omwille van het niet voltooien van de uitstek dat zich eigenlijk moest invoegen tussen 2 steunberen zoals te Bury, Cambronne-lès-Clermont en Catenoy.  Het venster bovenaan de talud is met een uitsprong aan de buitenzijde en waarschijnlijk verwant met het portaal.  Zijn positie is in elk geval onverenigbaar met het fronton waarbij de top het venster zou verborgen hebben.


De archivolt van het portaal is in een gebroken boog.  Elk van de 3 booggordels is van lijstwerk voorzien met een voetring met een diepe hollijst ingewerkt en bovenaan het geheel met een rij van spijkerkoppen.  Overeenkomstig met het aantal booggordels moest de ingang begrensd zijn met 2 groepen van 3 colonnetten met kapitelen, in de inspringende hoeken van het massief geplaatst.  Enkel een colonnet met 2 kapitelen met hun dekstukken bestaan nu nog aan weerszijden van de ingang.  De plaats van de binnenste colonnetten is nu bezet door de muur die het portaal omkaderd.  Rechts houdt het uitsteeksel in het massief de nog zichtbare colonnet in terwijl men links stenen in middelmatig metselverband in de plaats gezet heeft.  De verminking van het portaal moet reeds heel oud zijn.  De kapitelen hun kapiteellichamen zijn in een rijzige vorm en gebeeldhouwd met grote waterbladeren of palmetten die aan de uiteinden opgerold zijn in knoppen.  De dekstukken vertonen van hoog naar laag een platte lijst, een rij van staafvormige kanteelversiering en een diepe hollijst.  Het beeldhouwwerk van de kapitelen en het profiel van de dekstukken zette zich verder over de ganse breedte van de uitstek.  Een korfboog vormt zich aan het linteel.  Op zijn plaats vindt men een uitstekend band in het profiel van een platte lijst en met een hollijst.  Het timpaan is herdaan geweest tijdens een meer recentere periode wat zijn uitstekende staat bewijst.



Rond het portaal kenmerkt de westelijke gevel zich door een metselverband van kleine relatief regelmatige breukstenen die geregeld kubisch zijn.  Bovenaan de gevel zijn de breukstenen gezet in een mortellaag volgens het architecturaal gebruik in de regio.  De oude puntgevel is vervangen geweest door een structuur in opbouw overdekt met leistenen.  Enkele bakstenen zijn gebruikt geweest om de basis van de puntgevel in opbouw te ondersteunen.  Over de ganse hoogte is de gevel begrensd met 2 platte steunberen die gerealiseerd zijn in steen van middelmatig metselverband en beëindigd met een talud.  De gootmuren zijn gestut door een andere steunbeer in hun midden.  Aan de eerste travee in het zuiden is het metselverband vergelijkbaar met de gevel.  Aan de 2de travee zijn sporen van hernemingen talrijk aanwezig.  Zo is er een dichtgestopte rechthoek en meer onregelmatig metselverband bovenaan.  De 4 oorspronkelijke vensters bovenaan hebben geen talud aan hun drempel maar zijn met een uitsprong naar buiten wat een voorgaande datum veronderstelt van begin 12de eeuw.  De kleine ingang aan de 2de travee zou eveneens Romaans zijn.  Zij bezit een dun monoliet linteel, ontlast door een zwaarder linteel dat samengesteld is van 3 onderdelen.  De gootklos is zowel gebeeldhouwd met grijnzende maskers als met eenvoudig lijstwerk.







Bijlagen.

Geen opmerkingen: