Zoeken in deze blog

woensdag 1 maart 2023

Église Notre-Dame-de-l'Annonciation te Allonne (Oise 60)

Eglise Notre-Dame-de-l'Annonciation 
te Allonne

Geschiedenis.
Van de stichting van de parochie is bijna niets gekend maar Allonne zou één van de oudste dorpen zijn in de streek van Beauvais en zijn oorsprong moet heel oud zijn.
De kerk is toegewijd aan OLV onder het bijzondere patronaat van "Maria-Boodschap" en de heilige Saint-Symphorien van Autun als tweede patroon.  Onder het Ancien Régime hing de parochie af van het dekenaat van Mouchy-le-Châtel, van het aartsdekenaat van Clermont en het diocees van Beauvais.  De begever van prebenten van de priester is het kapittel van de kathedraal van Beauvais.  Het kapittel is trouwens eveneens de wereldlijke heer van het dorp, dankzij een gift gedaan door de kanunnik Heilo in de 11de eeuw.  Volgens een charter van 1182 bezit de abdij van Beauvais, Saint-Symphorien de gastverblijven te Allonne waardoor zij de taxen in inkomsten die de inwoners betalen, int.  Deze band met de abdij Saint-Symphorien verklaart ook het tweede patronaat van de kerk.  Allonne is een belangrijke parochie door het aantal inwoners.  Aldus telt men in 1740 een duizendtal communiegangers en de priester beschikt er over een inkomen van 400 ponden.
De eerste twee constructiecampagnes van de kerk zijn niet gedocumenteerd.  Hun geschatte datum kan men afleiden van de archeologische analyse maar verschillende auteurs die het monument hebben bestudeerd hebben spijtig genoeg de vraag naar datering nagelaten.  De derde constructiecampagne is gedeeltelijk gedocumenteerd door notariële akten in dit geval door de gedane contracten van de kerkfabriek met de kunstenaars maar ze vermelden niet welke gedeelten van de kerk het betreft.  De meest oude gedeelten gaan in alle geval terug tot de Romaanse periode, in de 12de eeuw en meer bepaald van het eerst kwart van de eeuw en niet tot het einde van de Romaanse periode zoals de ribgewelven, de archaïsche kapitelen en de afwezigheid van lijstwerk aan de archivolten van de bogen aan de klokkentoren het laten veronderstellen.  Deze Romaanse gedeelten betreffen de 2 traveeën van de zuidelijke zijbeuk van het koor die niet anders waren als het oorspronkelijke koor en waarvan de eerste travee de klokkentoren ondersteund.  Verder de zuidelijke muur van de zijbeuk zonder de steunberen en de vensters, en het gedeelte van de westelijke gevel dat nu overeenkomst met de zijbeuk dat vroeger niet anders was dan het oorspronkelijke schip.  
In de 13de eeuw en meer in het bijzonder in het eerste kwart van de eeuw wat op te maken valt uit de vensters zonder opvulling en de eerste Gotische stijl van 2 ribgewelven en enkele steunen nog op hun plaats, is een nieuw koor van 2 traveeën toegevoegd aan het Romaanse koor, aan de noordelijke zijde.  En vanzelfsprekend eveneens een tweede schip.  Al de andere gedeelten van de kerk dateren van de eerste helft en het midden van de 16de eeuw uitgezonderd de sacristie die van een meer recentere periode dateert.
Volgens Louis Graves is het mogelijk dat het gebouw  vernield werd, samen met tal van anderen, gedurende de belegering van Beauvais in 1472, en dat men de vernielde gedeelten herstelde terwijl men de transepten van de kathedraal oprichtte.  Op 18 mei 1550 ging de koster over tot een overeenkomst met Louis Poullain, bouwmeester te Beauvais, om de bekistingen te maken en deze telkens te verplaatsen bij de voortgang van de werkplaats, die de herstelling van de 4 gewelven, de 3 tussenliggende gordelbogen en de 5 glasramen van verschillende afmetingen op zich nam.
De kerk onderging praktisch geen wijzigingen meer sedert 1552, een datum waarover verondersteld wordt dat dit de beëindiging was van de werken.  Op aanvraag van de kanunniken Le Roi en Dodu wordt in 1605 een muur gewit om een dodendans op uit te werken.  Vanaf de 19de eeuw zijn al de werken vermeld in het register van de kerkfabriek.  In 1844 wordt het bovenste gedeelte van de muur van het kooreinde van het oude koor bovenaan de deur van de sacristie afgebroken om een nis te ontwerpen om hierin de Piëta Notre-Dame des Sept-Douleurs, OLV van Zeven Weeën, in onder te brengen.  Hierbij verdwijnt het oude Romaanse venster dat in 1839 nog vermeld werd.  De klokken waarvan er één dateert van 1731 worden opnieuw gesmolten.  In 1864 is het grootste gedeelte van de kerkmeesterbank vernield door een brand.  Het daaropvolgende jaar wordt de bevloering van het schip en het koor herdaan met tegels van Auneuil.  Twee grafstenen van vroegere priesters van Allonne zijn hergebruikt om de trappen van het altaar te maken.  De klokkentoren is geklasseerd als historisch monument op de lijst van 1862.  De kerk werd in zijn totaliteit geklasseerd als historisch monument op 26 juni 2006. 

Foto Wikipedia

Beschrijving. 
De kerk is ongeveer oostelijk gericht en beschrijft een dissymetrisch plan met 2 beuken die elk 6 traveeën inhouden.  De sacristie situeert zich voor het kooreinde van de rechter beuk.  In het noorden flankeert een traptorentje de derde travee.  Het linker schip komt overeen met de hoofdbeuk en heeft eenzelfde breedte over zijn ganse lengte.  De 2 laatste traveeën zijn gevormd door het koor van de 13de eeuw.  De rechterbeuk is de zijbeuk en komt overeen met het Romaanse gedeelte van het gebouw.  De 2 laatste traveeën zijn gevormd door het koor van de 12de eeuw.  Zijn de 4 eerste traveeën ongeveer even breed als deze van de hoofdbeuk dan zijn de 2 laatste traveeën nauwer maar de grote boogreeksen zijn gesitueerd op dezelfde lijn.
Veronderstellend dat het Romaanse koor vastgelegd was in de as van zijn schip, dan moet het Romaanse schip ontdaan geweest zijn van een deel van zijn oppervlakte in het voordeel van de hoofdbeuk.  Eugène Woillez vermeldt enkel de afmetingen voor de zijbeuk.  Zijn totale lengte in het ontwerp is 33,10 meter waarvan 23 meter behoort tot het oude schip en 8,10 meter tot het oude koor.  De breedte tussen de pijlers, of eerder de opening tussen de gordelbogen, is 7,20 meter in de eerste 4 traveeën en enkel 3 meter in het oude koor.  De hoogte onder de gewelven is 5,80 meter.  Het betreft hier de 2 graatgewelven van het Romaanse koor.  Al de andere traveeën zijn overwelfd met ribben uitgezonderd voor de tweede travee van de zijbeuk die uitsluitend 4 verbindingsbalken bezit en het midden van het gewelf is omringd met een cirkel zoals het zou gaan om de basis van de klokkentoren.
De gewelven zijn meer verheven in de eerste 4 traveeën van de zijbeuk en in het huidige koor waar zij ongeveer dezelfde hoogte bereiken en nog meer verheven zijn in het huidige schip.  De kerk bezit 2 portalen, hetzij het portaal van de hoofdbeuk met 2 deuren onder een groot opengewerkt timpaan en het kleine Romaanse portaal dat op het einde van de 19de eeuw dichtgestopt werd.  De 2 beuken zijn overdekt met een gemeenschappelijk dak met 2 hellingen, met een puntgevel aan de westelijke gevel en aan het kooreinde.  De klokkentoren rijst op uit dit uitgestrekte dak.  De hoogte van zijn metselwerk is 18 meter.

De buitenzijde.
De westelijke gevel is verdeeld in 2 ongelijke delen.  Deze links, gebouwd in maatstenen, dateert van het 2de kwart of het midden van de 16de eeuw en komt overeen met het schip.  Deze van rechts, gebouwd in middelmatig, regelmatig metselverband, dateert van het 2de kwart van de 12de eeuw en komt overeen met de zijbeuk, of anders gezegd met het oude schip.  Men kan de omtrekken van de vroegere puntgevel niet meer zien daar de Romaanse gevel breder was dan het huidige linker gedeelte van de gevel.  De hoogste gedeelten van het rechter gedeelte van de puntgevel zijn opgericht in verschillende steensoorten en de Romaanse puntgevel was minder verheven.  De tussenliggende steunbeer en de 2 loodrecht op elkaar staande steunberen die de hoeken flankeren zijn allen van de 16de eeuw.  Deze aan de zuidwestelijke hoek is minder verheven.  Op het niveau van einde van de steunmuren onder de zijdelingse vensters zijn zij begrensd door een druiplijst die gans rond loopt.  De 3 andere steunberen zijn minder verheven maar beëindigen zich door verschillende aanzetten bovenaan het niveau van de gootklos van de noordelijke gootmuur.  Op het niveau van de imposten van de hoge vensters van het Romaanse gedeelte van de gevel zijn zij begrensd door een eenvoudige druiplijst.
Reeds van bij de aanvang van het flamboyante portaal, was het Romaanse portaal gevormd met een kleine poort in hoefijzerboog waarbij de enige archivolt van lijstwerk is voorzien en versierd is met een boogsleutel gebeeldhouwd met een uitgesneden verbindingsfout waarin men nog een wapen herkent.  Hierboven is de Romaanse archivolt op zijn plaats gelaten.  Het is vooral zijn timpaan dat merkwaardig is.  Gesitueerd op 3,50 meter is het passend samengevoegd in opus reticulatum, met vierkante stenen van 17 cm de zijde, in een ruimte waarin kleine cirkelvormige voetringen zijn gebeeldhouwd die diagonaal zijn gehouwen en samengesteld in een kruis.  Dit timpaan was geenszins origineel op het moment van zijn constructie maar het merendeel van zijn overeenkomsten zijn opgetuigd met een ruwe bepleistering of misvormd, zoals te Fay-Saint-Quentin, te Nointel, te La Rue-Saint-Pierre en Trumilly.  Een ander timpaan in opus reticulatum dat goed bewaard is, bestaat te Brignancourt, Saint-Lazare en te Saint-Rémy-l'Abbaye.  Bovenaan is de dubbele archivolt van lijstwerk voorzien met voetringen en hollijsten.  Daarboven loopt een torische band met een rij van kleine palmetten, met boven elkaar geplaatste concentrische cirkels, met gebroken lijnen volgens de sluitstenen.  De terugval laat zich op de dekstukken versierd in een platte band met een voetring en met een kwartronde profiellijst, geassocieerd met kapitelen.  Rechts bemerkt men nog het verminkte kapiteel aan de bovenste archivolt. 
Onmiddellijk boven het portaal is de muur doorbroken met een rondboog met dubbele uitsprong, en met een venster dat identiek bestaat aan de linkerzijde.  Boven deze 2 bogen loopt een schuin afgewerkte band die zich zijdelings verderzet op het niveau van de imposten tot en met de steunberen.  Op het punt waar de band zich afbuigt, zijn grijnzende maskers in de muur ingewerkt.  Boven de boog links ziet men een grijzend masker, bovenaan de boog rechts herkent men enkel 2 onherkenbare restanten.







De klokkentoren is volledig samengesteld in maatstenen en met zorg opgericht.  In tegenstelling tot andere klokkentorens die niet aanpalend zijn door een kapel of een kruisbeuk, maar minstens aan één zijde geïsoleerd, rijst hij op boven de daken en neemt geen aanvang beneden.  De zuidelijke muur houdt een terugval in bij de aanvang van het dak, welke door het dak verborgen blijft.  Er zijn geen steunberen aanwezig en op 12,30 meter vanaf de grond, loopt een band aan de afgestompte hoek.  1.60 meter hoger loopt ander lijstwerk dat uitsteekt en ruw is.  Zij dient als steun voor de bogen op de klokkenverdieping, met 2 per zijde en gescheiden door een heel nauw tussendeel.  Deze zijn begrensd met 2 half ingewerkte colonnetten met kapitelen die een doorlopend dekstuk ondersteunen.  De buitenste steunmuren van de bogen zijn eveneens begrensd met colonnetten voorzien van kapitelen en het dekstuk loopt hier rond de hoeken van de toren.  Het profiel van de dekstukken is hetzelfde zoals bij het westelijke portaal.  Deze dekstukken ondersteunen de niet versierde archivolten met daarop een band van hetzelfde profiel als de dekstukken.  In tegenstelling tot andere Romaanse klokkentorens in de regio steunen de banden hier niet de ene op de andere van het tussenstuk maar lopen verticaal naar beneden. 
Elk van deze bogen bevindt zich verdeeld in 2 nauwe rondbogen door 3 colonnetten met kapiteel die een passend timpaan ondersteunen en dubbel uitgesneden zijn. Deze samenstelling is gangbaar in de regio.  Andere voorbeelden hiervan vind men terug te Auger-Saint-Vincent, Béthisy-Saint-Martin, Bonneuil-en-Valois, Catenoy, Cauffry, Chamant, Frocourt, Jaux, Glaignes, Heilles, Labruyère, Marolles, Ménévillers, Morienval, Néry, Orrouy, Saintines en te Saint-Vaast-de-Longmont.
De muren beëindigen zich door een gootklos in de stijl van Beauvais, samengesteld met rondboogjes, elk onderverdeeld in 2 kleinere, en vallen terug op de modillons die heel verschillend gebeeldhouwd zijn met monsterkoppen of spijkerkoppen.  De breedte van de geledingen van de gootklos zijn hier niet echt berekend daar op iedere zijde van de klokkentoren, zijn één of meerdere geledingen minder breed dan de andere.  Deze gootklos zou iets jonger moeten zijn aan het jaar 1200 welk  zich stoelt op een geïsoleerde analyse van de klokkentoren.






Bronnen.
- René Parmentier in L'Église d'Allonne, Bulletin monumental, Paris
- M. Commecy met Église d'Allonne, in Congrès archéologique de France, Beauvais, 1905 Paris

Bijlagen.

Geen opmerkingen: