Eglise Notre-Dame-la-Blanche
te Selles-sur-Cher
Geschiedenis.
Saint-Eusice, als heremiet werd te Jumilhac in de Périgord geboren in 456. Zijn ouders waren arm en vertrokken naar Périgueux om er werk te zoeken. Maar door een hongersnood werden ze gedwongen uit te wijken naar de Berry in de hoop daar meer succes te bekomen. Het is eveneens om deze reden dat de jonge Eusice zich liet verkopen als slaaf aan de abt van het monasterium van Patriciacum, in de nabijheid van Romarantin. Deze laatste bood al snel zijn barmhartigheid aan en verzekerde de opvoeding van de nieuweling. Gelijkgesteld met de broeders werd Eusice opeenvolgend tewerkgesteld in de keuken, de bakkerij en tenslotte met de wacht van het monasterium. Het werkt zich op met zijn taken zodat men besliste hem toe te laten tot het priesterambt. Eens priester was Eusice benoemd tot procureur waardoor hij de administratie beheerde van de materiële zaken van het monasterium wat hij naar zijn beste vermogen uitoefende. Door de uitoefening van zijn taak vreest hij ervoor het essentiële te verliezen. Hij vraagt en bekomt van zijn abt de toestemming om zich terug te trekken op een eenzame plaats om er een kluizenaarsleven te leiden in het zicht van God.
In 521 installeert hij zich aan de oevers van de Cher in een primitieve hut. Zijn levensmiddelen waren nog beperkt met gerstenbrood, kruiden en water uit de Cher. Zijn tijd verdeelde hij tussen bidden en werken met honingbijen wat hem toeliet te overleven en niet te leven van het bedelen. Maar de vroomheid van Eusice verhinderde niet om een massa aan te trekken. Men begon aan te dringen en het bekomen van mirakels die zijn bekendheid nog liet toenemen. Het is aldus dat koning Childebert beslist om langs te komen en hem te ontmoeten toen hij ten strijde trok tegen de Visigoten, om hem hulp te bieden en hem bij te staan met gebeden. Eusice beloofde hem succes. Hierdoor kwam de koning opnieuw langs bij zijn kluizenaarshut en wou deze hem geld aanbieden om iets te bouwen naar zijn eigen goeddunken. Eén van zijn legerleiders vroeg aan de koning als vergoeding voor zijn daden om over gronden te beschikken waar Eusice zijn kluizenaarshut had gebouwd. Dit bekomen liet hij een monasterium optrekken waardig met deze naam en kocht Patriciacum dat hij verbond met het eerste monasterium la Cellule genoemd, vervolgens Celle-Saint-Eusice, Celles-Notre-Dame, Selles-en-Berry en uiteindelijk Selles-sur-Cher aan te nemen als naam.
Eusice stierf in 542. Childebert liet er een prachtige kerk oprichten op zijn graf maar deze kerk onderging tal van beproevingen vooraleer het tot zijn huidige staat kwam.
Een Normandische inval vernielde vooreerst de abdij. Terug opgericht uit zijn ruïnes kwam het in handen van geestelijken rond 1140 om het aan Marmoutiers te schenken maar de bisschop van Bourges, Pierre de la Châtre, weest het toe aan reguliere kanunniken in 1145. Het is op dat moment dat de constructie reeds werd ondernomen voor de huidige kerk.
In het begin van de 14de eeuw werden het schip en de zijbeuken herbouwd. Men bewaarde een deel van de westelijke gevel en de zuidelijke zijmuur die was toegevoegd aan de kloostergang.
Op 01 juni 1553 sloeg de bliksem in op de klokkentoren en brandde de spits af. 39 jaar later leidde Coligny zijn troepen naar Dreux in hun strijd en liet de cavalerie te Selles en in de omgevende dorpen aan de Cher, kamperen waarover ze zich meester maakten en niet gebeurde zonder plundering. Het is toen dat de schat naar de smelterij ging met relieken en ex-voto's van Lodewijk IX die in de smeltoven verdwenen. Het is toen ook dat het koor in brand werd gestoken. Enkel de buitenmuren van de kooromgang en de kranskapellen bleven overeind.
Eens de rust hersteld overdekten de religieuzen het koor met een houten plafond gedragen door houten zuilen maar overdekt met pleister en versierd met korinthische kapitelen. Ze plaatsen een vlak plafond boven de kooromgang en het koor nadat ze de vensters van deze laatste hadden dichtgestopt.
In 1613 verhoogden de "Feuillants" die zich op deze plaats hadden gevestigd, het koor en vergrootten de crypte waar ze de relieken van de heilige Eusice opnieuw plaatsen. Gedurende de Revolutie moest men de transeptarmen afsluiten waar de gewelven voor de helft waren ingestort.
Aldus drong een restauratie zich op in 1882 geleid door Baudot die reeds te Saint-Aignan aan het werk was met de klokkentoren van het ingangsportaal. Het verbouwde het koor, de kooromgang en de transeptarmen volledig, verlaagde het niveau van het koor, versterkte het schip en ontwierp een nieuwe spits.
Aldus is het nu een bijna nieuwe kerk die men vandaag de dag aantreft.
Beschrijving.
Het algemene volume van het koor is wel mooi als men nalaat de details te bekijken. Met aandacht voor de kapitelen aan de aangezette zuilen van de zuidelijke zijbeuk heeft men deze heel bewust in de 19de eeuw afgeschraapt. Een beetje kil en ruw bootsen ze toch nog de kapitelen van de toren Gauzlin te Saint-Benoît-sur-Loire na. Vooral het kapiteel met zijn paarden, de mensengezichten en vogels op het einde van de bladeren. Ondanks het afbeitelen bewaren ze een levendigheid en een goed voorkomen.
Aan de buitenzijde moet men vooral de aangezette reliëfs op 2 registers in de muren van de apsis bewonderen als getuige van de antieke glans van Selles-sur-Cher. Spijtig genoeg verhinderen de aanpalende huisen aan de apsis het volledige zicht om van nabij deze beeldhouwwerken die moeilijk te dateren zijn te bewonderen die vooral wonderbaarlijk onder hun verschijning zijn.
Men treft op de onderste band de Kus van Judas, de Arrestatie van Christus en Jesus voorgeleid aan Kaïaphas, de hogepriester.
Vervolgens het Laatste Avondmaal en het Wassen van de Voeten.
Tenslotte de Aankondiging, de Geboorte en de Verrijzenis van Lazarus.
In de bovenste banden met een meer elegantere stijl scenes uit het leven van de heilige Eusice. Men ziet hem als kind, als genezende een bezetene. Vervolgens te Patriciacum het mirakel van de wolven. Terwijl hij de wacht bij zijn kudden in de abdij, doden de andere slaven die jaloers zijn op hem, de honden zodat de wolven zijn schapen kunnen verslinden. Maar Eusice die de wolven aantreft in de schapenstal, gebiedt hen zijn schapenkudde te bewaken.
Een andere keer stond de heilige in de bakkerij van de abdij op het punt om brood in de oven te steken, tot hij zag dat iemand zijn brood had weggenomen. Vertrouwend op God maakte hij zich een kruisteken, ging hij de broodoven in, maakte hem prober, legde zijn brood erin en na het bakken uit de oven nam, zonder zich hierdoor te verbranden. We zien hem bijgestaan door een engel, de oven ingaan en vervolgens de broden op een tafel te leggen.
Bij een andere scene worden de demonen die Eusice wilden verhinderen om een gebouw op te trekken, uitgenodigd door de heilige om een kar te trekken waarin ze stenen uit de steengroeve hebben opgestapeld.
Op de noordelijke smuur zijn er nog steeds losse reliëfs gegroepeerd in een willekeurige volgorde met sint Michiel die de draak verslaat, een jongleur, vreemde dieren, tekens van de dierenriem en de werken van de maand.
Iets verder op de muur maar helaas deels verborgen door een steunbeer, een prachtige Visitatie die pure pracht voorstelt.
Bron.
- Dom Angelico Surchamp in "Val de Loire roman"; Edition Zodiaque, "la Nuit des Temps 3'; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vîre 1966.
Bronnen.
-https://www.google.com/maps/d/viewer?mid=16MrYvhiczK0FL3dEXoWlwevsMtM&ll=47.23011852400836%2C1.5648624452148585&z=11