Zoeken in deze blog

woensdag 12 juli 2023

Eglise Saint-Jacques-le-Majeur te Issy-l'Évêque (Saône-et-Loire 71)

 Eglise Saint-Jacques-le-Majeur 

te Issy-l'Évêque


Geschiedenis.
De kleine stad van Issy-l'Evêque is ingeplant in het bovenste gedeelte van de vallei van de Somme, in het midden van de Bas Morvon, niet ver van de vroegere grens tussen Bourgondië en het graafschap van Nevers.  De onmiddellijke omgeving is typisch met zijn granieten hoogtes met een opeenvolging van beboste heuvels en nauwe valleien bevloeid met kleine beekjes.  Verschillende routes van oorsprong prehistorisch kruisen zich op deze plaats met elkaar of aan de kant van de stad en zijn in grote mate verantwoordelijk van het belang van deze plaats, reeds vanaf de Galloromeinse periode.  De concentrische cirkels van de middeleeuwse verdedigingwerken vormen het dominerend feit van deze bourg en de klokkentoren van de kerk kijkt nog steeds uit over de huizen die grenzen aan de oude muren.  



Issy-l'Evêque; "Ysseium, Yssi, Yassiacum", was oorspronkelijk het persoonlijke domein van de bisschop van Autun die er het hoofd was van de kerk.  Deze geplaatst onder het patronaat van de heilige Jacobus, maakte deel uit van het aartspriesterschap van Bourbon-Lancy.  Vreemd genoeg is Issy ondanks zijn belang pas voor de eerste keer vermeld in 1225.  De parochiale verschijnt laat in een prebendenregister uit de 14de eeuw. 

Beschrijving.
De kerk van Issy-l'Evêque bewaart een schip van 6 traveeën begrensd door zijbeuken en halfronde apsissen die zich direct openen op de beuken zonder tussenliggend transept. 


Het schip overdekt met graatgewelven op gordelbogen, allen in een gebroken boog, houdt een verheffing in van 2 verdiepingen met grote boogreeksen en hoge vensters, zonder lijstwerk die hen van elkaar scheidt.  De rondboogvensters zijn op iedere travee uitgewerkt in de uitsparingen in de hoge gewelven.  De grote boogreeksen stellen zoals bij Bois-Sainte-Marie, 2 formules voor, wat een aanduiding is in de evolutie van de constructie. In de oudste delen, namelijk de 3 oostelijke traveeën, zijn deze in rondboog met 2 cilinders.  De tweede archivolt draagt lijstwerk zoals te Autun.  Hiertegenover heerst de gebroken boog uitsluitend in de westelijke traveeën.  Dit zijn niet de enige verschillen.  Basissen en dekstukken zijn in de oostelijke traveeën gelijkvormig gemaakt in het westen waar zich de invloeden uit Cluny laten gelden met een band en lijstschaaf die er feitelijk het lijstwerk van de dekstukken samenstellen terwijl de basissen gevormd zijn door een hollijst tussen 2 voetringen met de onderste voetring die iets platgedrukt is.  De kapitelen van de westelijke traveeën zijn gekenmerkt door hun traditionele makelij en zijn verwant met vieux Charlieu, Anzy-le-Duc en Bois-Sainte-Marie.  Het betreft kapiteellichamen met gebladerte waartussen hetzij mensen- en dierenhoofden aan de hoek, hetzij lofwerk bezaaid met dierenlichamen, hetzij het oude type van tov elkaar gestelde leeuwen bovenaan het kapiteellichaam verschijnen.  In het westen is de versiering veel eenvoudiger en de kapitelen zijn gebeeldhouwd met gestileerde palmen met krachtige knoppen op het model van Paray.  Het is interessant te constateren dat het dit synthetisch model is dat weinig verschilt met de kapitelen van de cisterciënzers dat gekend is bij de secundaire gebouwen geïnspireerd door Cluny, het meest gebruikt zijn.  De kapitelen van de hoge gewelven dragen enkel matig beeldhouwwerk onder de dekstukken met lijstwerk.  Het betreft gebladerte met nerven in het oosten en palmen van cluniaanse inspiratie in het westen.  Deze zijn minder zichtbaar dan deze van de grote boogreeksen en het was ook minder gebruikelijk er grote zorg aan te besteden. 






















De steunen van de kruisvormige pijlers zijn op hun 3 zijden begrensd door de zuilen.  De gordelbogen van de zijbeuken die zoals in het schip eveneens overwelfd zijn met graadgewelven, houden slecht één cilinder in en rusten direct op de steunmuren die bekroond zijn met imposten met lijstwerk.  Op de gootmuren ontvangen de vierkante pijlers met identieke imposten deze.  Sommige onder hen zijn gerestaureerd en verbreed.  Kleine, inspringende rondboogvensters verzorgen de verlichting met één per travee.



De centrale apsis is nauwer en lager dan het schip. Deze wordt overwelfd met een halfkoepel die verenigd is met het gewelf van de oostelijke travee door een overgangsmuur doorbroken van een rondboogvenster.  Twee rijen van sluitstenen, de eerste in lichte terugval vormen de kromming van de halfkoepel op deze muur terwijl zijn aanvang is benadrukt op de omtrek van het halfrond door een band met lijstwerk.  Deze band vormt aan zijn uiteinden de dekstukken van 2 gecanneleerde pilasters die tegen over elkaar staan aan de ingang van de apsis.  De kapitelen deze deze bekronen zijn versierd met palmen in waaiervorm.  De basis van de zuidelijke pilaster is versierd met een rij van parels.  De muur van het halfrond is verlicht door een rij van 5 boogreeksen.  Uitgezonderd de 2 uiteinden beperkt tot een halve boog, zijn deze elk doorbroken van een inspringend rondboogvenster.  De archivolten met lijstwerk rusten op 2 paarsgewijze colonnetten op de top verenigd door een kleine rondboog.  De basissen van de zuilen zijn gevormd met 3 ongelijke voetringen waarbij de middelste versierd is.  De dekstukken met lijstwerk ondersteunen de kapitelen met gebladerte waarop mens- en dierenhoofden verschijnen van een heel fijne makelij.












De absidiolen die iets nauwer zijn dan de zijbeuken zijn zoals de apsis overwelfd met een halfkoepel die onderlijnd is met een bandlijst.  Elk van deze is verlicht door 2 rondboogvensters op verschillende niveaus geplaatst. 



Aan de buitenzijde huist het originele van de kerk in de aanwezigheid van een klokkentoren aan de gevel opgericht boven de eerste travee.  Ondanks de kracht die doorweegt op de travee is een geen enkele speciale samenstelling voorzien voor de versterking van deze of voor de steunen van de muren.  De puntgevel is goed zichtbaar verdeeld in 3 delen door 2 zware steunberen met talud.  De 2 zijwanden zijn opengewerkt door 2 inspringende rondboogvensters met aan de binnenzijde een archivolt zonder imposten.  Aan het centrale gedeelte opent zich een portaal in rondboog met 3 booglijsten en steunmuren met lijstwerk waarvan de makelij gotisch is.  Bovenaan het portaal is een rondboog uitgewerkt die hoger staat dan deze van de zijkanten.  De vierkante en slanke klokkentoren is aan iedere zijde gestut door 2 steunberen aan het hoek met talud die in het westen deze van de gevel verlengen.  Hij bestaat uit één enkele verdieping bovenaan een band van lijstwerk die rond de basis van de sokkel loopt.  Op iedere zijde is hij doorbroken met 2 paarsgewijze bogen waarbij de dubbele torische booglijst zijdelings rust op 2 colonnetten uitgewerkt in de steunmuren en in het midden op 3 colonnetten van hetzelfde type. Onder de dunne dekstukken zijn de kapitelen van deze zuilen gebeeldhouwd met ruw gebladerte.  De bovenste gootklos met lijstwerk steunt zich op de modillons waarvan enkele aan de hoeken zijn gebeeldhouwd met mensenhoofden.  Een moderne piramide in leisteen overdekt de klokkentoren.






Voor de rest valt er weinig te melden voor de buitenste verhoudingen die herwerkt zijn.  Twee steunberen met talud begrenzen de zijbeuken en de gootmuren van het schip.  De vensters van de zijbeuken zijn inspringend.  Deze van het schip, zoals bij de apsissen bezitten geen insprong en bootsen de stijl van de hoge vensters van Cluny na.  De puntgevel van de apsis die licht verheven is, bezit net zoals de daken een lichte helling.  De grote apsis is gestut door 2 steunberen met talud.







Door de zorg van het metselverband, ondanks de hardheid van de steen, het type vensters, de stijl van het lijstwerk, de verheffing van de klokkentoren, het gebruik van de gebroken boog vanaf de 3de travee, verraadt een late datum namelijk rond het midden van de 12de eeuw.  Het samengaan van het graatgewelf en de cluniaanse gebroken boog zal uiteindelijk de evolutie van de architectuur in de Autunois bepalen op het einde van de romaanse periode.

Bronnen.
Raymond Oursel et A-M. Oursel in "Les églises romanes de l'Autunois et du Brionnais"; Imprimerie Protat Frères; Macon 1956.
- Guy Lobrichon in "Bourgogne romane"; Editions Stéphane Bachès; Lyon 2013.
Sapin C., Arnaud C., et Berry W. in "Bourgogne romane" Dijon 2006.






Bijlagen.

Geen opmerkingen: