Eglise Saint-Martin
te Bragny;
Saint-Vincent-Bragny
Geschiedenis.
Bragny bevindt zich aan de westelijke oever van de Oudrache, in het hart van de weilanden en de beboste heuvels van de Charolais, op zo'n 9 km ten noorden van Paray-le-Monial. De oudste vermelding is op schrift gesteld in een koninklijke charter van 924 waarin het bezit van het domein "Branciacus" door de abdij Saint-Martin van Autun wordt bevestigd. Een parochiekerk is vermeld in de 11de eeuw in een prebendenregister en zij verschijnt te midden van de bezittingen van de abdij in 1164. Terwijl zijn eerste zekere vermelding van de priorij Saint-Martin enkel dateert van 1262 gaat zijn stichting minstens terug tot het begin van de 12de eeuw. Gelijktijdig ontwikkelt zich het dorp van Saint-Vincent-lès-Bragny op minder dan 1 km ten zuiden en als snel een aparte parochie wordt. De 2 verenigde dorpen in 1972 vormen nu de gemeente Saint-Vincent-Bragny.
Zoals het het geval werd voor het merendeel van de bezittingen van de abdij Saint-Martin bezetten de kerk en de kloostergebouwen van de priorij het centrum van een versterking, nog steeds waarneembaar. Het monasterium werd in brand gestoken door de Hugenoten in de jaren 1560-1570 welke ernstige vernielingen teweegbracht, in het bijzonder op het niveau van de oostelijke delen van de kerk. Om dit te verhelpen, sloot men iets later de absidiolen en de apsis af, waardoor hun oostelijke ruimte werd ingekort, die de creatie van een plat kooreinde gaf, doorbroken van 3 brede vensters. Op hetzelfde moment verving men de oorspronkelijke klokkentoren die zich op de 4de travee van het schip verhief en een nieuwe klokkentoren werd aan de ingang van de kerk geplaatst.
In 1853 bracht een gedeeltelijke restauratie de aanwezigheid van de 3 apsissen aan het licht alsook werden andere elementen opgetekend voor de zware restauratie van de jaren 1897-1900. Deze laatste leidde tot een quasi totale reconstructie van het oostelijke uiteinde, de overmatige restauratie van de binnenzijde en het hernemen van de buitenzijde, en vervolgens tot het toevoegen van een nieuw klokkentoren-portaal voor de westelijke gevel. Door deze drastische herwerkingen hebben de historici uit de 20ste eeuw verwezen naar de beschrijving en de plannen van J.G. Bulliot, hierbij nalatend om andere archieven te consulteren en het gebouw te observeren.
De architecturale overzichten in 1896 gerealiseerd, tonen aan dat voor de brand en de herstellingen in de 16de eeuw, het gebouw een kort schip van 3 traveeën geflankeerd van zijbeuken, een niet uitstekend transept met een originele kruising met hierop de klokkentoren, en een koortravee met zijbeuken beëindigd door een apsis met hiernaast 2 absidiolen inhield. Dit plan verschilde weinig van deze te Toulon-sur-Arroux. De buitenste vorm van de absidiolen blijft onzeker ttz halfrond of in een rechthoekig massief ingeschreven. In het midden moest de halfronde apsis diepliggend zijn. De geschreven bronnen informeren over de aanwezigheid, meer in het oosten en waarschijnlijk op een lager niveau, van een kapel in het midden toegewijd aan Sainte-Marie.
De gele kalksteen gebruikt in de priorijkerk, rood geblakerd door de brand in de 16de eeuw, behoort waarschijnlijk tot de steengroeve in het naburige dorp Saint-Vincent. Deze heeft waarschijnlijk de werkplaatsen van andere gebouwen in de omgeving zoals te Paray-le-Monial en Perrecey-les-Forges bevoorraad.
Een schets van 1896 toont de westelijke gevel voor zijn renovatie. Men ziet er een centraal portaal met timpaan en linteel gedragen door imposten, het geheel omringd door booggordels rustend op de steunvlakken. Als men de beschrijving van J.G. Builliot aanneemt, lijkt het timpaan en het linteel naakt terwijl de imposten versierd waren met atlanten. Bovenaan het portaal bevindt zich lijstwerk op een kraagsteen alsook een rondboogvenster geflankeerd van colonnetten en bekroond met een booggordel. De steunberen scheidden de centrale travee met het portaal, van de zijmuren dat waarschijnlijk niet van vensteropeningen voorzien was maar gestut werd door zware steunberen aan de hoeken. De algemene samenstellingen waren om enkele in een verkorte vorm, te herinneren aan de gevel van de priorijkerk van Anzy-le-Duc voor zijn restauratie maar eveneens deze van Gourdon. Men veronderstelt dat de gootmuren waren benadrukt met steunberen die met de traveeën aan de binnenzijde overeenkwamen. Maar op de documenten van 1896 zijn deze elementen enkel in het zuiden aanwezig. In het oosten schijnt de "huidige crypte" onder de apsis volledig terug te gaan tot de 19de eeuw en de exacte samenstelling van de kapel Sainte-Marie blijft onzeker.
Beschrijving.
De verheffing van de hoofdbeuk is op 2 niveaus. De eerste en tweede pijlers van de grote westelijke boogreeksen zijn in een vierhoekige vorm zonder steunpilasters terwijl deze in het oosten kruisvormig zijn. In beide gevallen zijn de halve zuilen aan 3 zijden aangezet. Deze elementen ondersteunen de rondbogen met dubbele cilinder van de boogreeksen en verheffen zich tot op het bovenste niveau om daar de gordelbogen te ontvangen die de gewelven van het schip scanderen. Men bemerkt dat boven de 4 pijlers van de vierde travee (de oude kruising) de gordelbogen daar waarschijnlijk een dubbele cilinder moesten bezitten. Een eenvoudig rondboogvenster bezet ieder bovenste gedeelte van de traveeën. Het schip is overdekt met graatgewelven die min of meer intact lijken behalve deze aan de vierde travee.
De zijbeuken zijn van het rechthoekige plan en zoals de traveeën van het schip verkleinen deze naar het westen toe. De traveeën die overeenkomen met het transept en de zijbeuken van het koor bezitten gelijkaardige verhoudingen. Hun graatgewelven zijn gescheiden door eenvoudige gordelbogen die rusten op zowel de imposten van de pijlers van het schip als op de pilasters opeenvolgend de lengte van de gootmuren. Een rondboogvenster opent zich op iedere travee uitgezonderd in de eerste en de vijfde travee in het noorden, op de plaats waar de deuren uitgeven op de buitenzijde.
Van de oorspronkelijke apsis bestaan nog enkel de oostelijke steunmuurtjes en de halve zuilen in 1853 ontdekt maar waarvan de basissen verborgen zijn door de verhoging van het niveau van de vloer. Alhoewel de rest van de apsis behoort tot de restauratie van de jaren 1897-1900 is het heel waarschijnlijk dat de ruimte versierd moest zijn met blinde boogreeksen gedragen door colonnetten zoals te Toulon-sur-Arroux. Aan iedere zijde vormen de rondboogopeningen de enige restanten van de absidiolen.
Een 30-tal kapitelen versierden de hoofdbeuk van de kerk. Enkele zijn vervangen tijdens de restauraties terwijl anderen het slachtoffer werden van een bovenmatig overdreven reiniging. Meer dan de helft hebben het gelukkig overleefd. Zij stellen afgeronde astragalen en eenvoudige dekstukken voor waarschijnlijk voorbestemd om een beschilderd decor te ontvangen. Men kan hierbij verschillende groepen van beeldhouwwerken onderscheiden. Zo zijn er met voluten op 2 rijen van gebladerte welke men eveneens terugvindt te Saint-Germain-en-Brionnais. Anderen houden eenvoudige bladeren met verbogen hoeken op verschillende manieren in en die met meerdere kapitelen van het schip te Gourdon overeenkomen.
De enige gefigureerde voorstelling bezet de westelijke zijde van de vierde zuidelijke pijler. Het gaat om een heel originele groep van 4 leeuwen met een aanblik van runderen met verwarde gezichten aan de hoeken en hieronder een register van lange loten van varenplanten met spiraalvormige uiteinden. Een kapiteel van de zuidelijke pijler van het schip te Saint-Germain-en-Brionnais komt als enige overeen met een analoge samenstelling.
Lange tijd beschouwd als een middelmatige imitatie van Anzy-le-Duc moet men Bragny volgens een decoratief schema nu eerder appreciëren in de context van een intense ontwikkelingsperiode die plaats vond in de Charolais en Autunois alsook in de Brionnais in de loop van de eerste decennia van de 12de eeuw. Met meer zekerheid kan men de constructiedatum vastleggen in de jaren 1120 of nog iets vroeger.
Bronnen.
- Raymond et A.M. Oursel in "Eglises romanes de l'Autunois et du Brionnais"; Imprimerie Protat frères; Macon 1956.
- Christian Sapin in "Bourgogne romane"; Editions Faton; Dijon 2006.
- Guy Lobrichon in "Bourgogne romane"; Editions Stéphane Bachès; Lyon 2013.
Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten