Zoeken in deze blog

zaterdag 9 juni 2018

Eglise Saint-Martin te Ableiges (Val d'Oise 95)

Eglise Saint-Martin 
te Ableiges

Geschiedenis.
De parochie zou opgericht zijn in 1071 volgens abt Vital Jean Gautier.  In dat jaar overhandigt de aartsbisschop van Rouen, Jean d'Ivry, voor eeuwigheid de kerk van Ableiges aan de abdij van Saint-Denis die er het eerste priesterambt verkrijgt en gever van prebenden voor de priester.  In 1138 schenkt abt Suger aan de kerk Saint-Paul van Saint-Denis de tienden van Ableiges.  In 1157 bevestigt de aartsbischop van Rouen, Hugues III d'Amiens, aan de abdij Saint-Denis haar bezit van de kerk van Ableiges wat bekrachtigd wordt door paus Innocentius III, door een pauselijke bull gedateerd op 14 mei 1198.
Tijdens het Ancien Régime hangt Ableiges af van de dekenij van Meulan, van de aartsdekenij van het Franse Vexin en van het aartsbisdom van Rouen.  De kerk is toegewijd aan Sint-Maarten van Tours.  De centrale beuk van het koor is het oudste gedeelte van de kerk.  Zijn eerste travee is op hetzelfde moment de kruising van het transept en de basis van de klokkentoren.  Om reden van haar overwegend Romaanse kenmerken van de eerste boog van de eerste verdieping, zichtbaar in het westen, denkt Bernard Duhamel dat de 4 pijlers hernomen geweest zijn bij het begin van de 13de eeuw en het Romaanse koor herwerkt en vergroot door toevoeging van 2 zijkapellen.  Welnu de binnenzijde vertoont geen enkel spoor van zulke herneming, noch de minste onhandigheid tijdens de verbinding van de pijlers van de klokkentoren met om het even welke travee, en vooral zijn de binnenzijde van het koor en de collateralen niet homogeen op het plan van het beeldhouwwerk van de kapitelen, van het profiel van de dekstukken en de kenmerken van de gewelven.  De constructie is dus uitgevoerd in verschillende etappes. 
De Romaanse architectuur in de Vexin en in de streek van Beauvais vond zijn voornaamste uitdrukking in de portalen en de klokkentorens en het zijn deze gedeelten van de kerken die het langst behouden bleven.  Dit tot het midden van de 12de eeuw terwijl de Gotische kenmerken reeds hun intrede deden aan de binnenzijde van de kerken bij het midden van deze eeuw alhoewel de overwelving met ribben reeds een zekere verspreiding kenden in de jaren 1120/1130 en de basis voor de ontluiking van de Gotische stijl reeds legden.  Men kan zich dus houden aan de datering voorgesteld in het dossier voor de bescherming van het gebouw welk de tweede helft van de 12de eeuw aanduidt voor de oudste delen van de kerk en toevoegen dat in de loop van de jaren 1160/1170 de binnenzijde reeds Gotisch scheen te zijn terwijl de klokkentoren nog Romaans was.
Men kan beschouwen dat de constructie van de oostelijke delen van de kerk in 3 campagnes werd vervolledigd met in een eerste periode de hoofdbeuk zonder de gordelbogen naar de zijkapellen van de tweede travee toe, in een tweede periode met de kruisbeuk en de zuidelijke zijkapel en in een derde periode, de kruisbeuk en de noordelijke zijkapel.  De klokkenverdieping is herdaan tijdens de flamboyante periode, tussen 1480 en 1540 ongeveer.  Er zijn wel herwerkingen achteraf die gaan over de vensters, de steunpijlers en de gewelfsleutels.  Twijfels bestaan er wel over het oudste bestaan van een overwelfd schip met ribben en de zijbeuken.  De 2 bundels van respectievelijk 3 en 2 ongebruikte colonnetten op het einde van het schip bewijzen in niets dat het schip reeds was overwelfd.  Maar zonder deze overwelving kan men moeilijk begrijpen waarom men de moeite heeft genomen om de kapitelen van de bundels rechts te herdoen naar het voorbeeld van de zuidelijke kruisbeuk.  Aan de andere kant is de dichtgestopte boogreeks die de noordelijke kruisbeuk in verbinding stelde met de zijbeuk, achteraf herdaan geweest met een minder opvallend spoor, voor deze dichtgestopt werd.  Deze herwerking had geen enkele zin zonder het bestaan van een zijbeuk.  Het schip en het portaal dat men nu ziet, zijn ontdaan van ieder kenmerk en zouden van niet voor de 18de eeuw dateren.  Deze werden uitgesloten bij de klassering van het gebouw als historisch monument op 23 december 1931.
  
Beschrijving.
Licht onregelmatig georiënteerd naar het zuidoosten aan de zijde van het kooreinde, beantwoordt de kerk aan een eenvoudig symmetrisch plan. De kerk is samengesteld met een portaal, met een eenvoudig geplafonneerd schip zonder verdeling in traveeën, met een koor van 2 traveeën tot het vlakke kooreinde waarbij de eerste travee de kruising van het transept vormt en als basis voor de klokkentoren dient, met 2 kruisbeuken, en met 2 zijkapellen van het koor waarbij de vlakke kooreinden in overeenstemming zijn met het kooreinde van de hoofdbeuk.  De sacristie bezet de hoek tussen het schip en de noordelijke kruisbeuk.  De doorgangen "berrichons" met tongewelf verbinden direct het schip met de kruisbeuken.  Een vierkante traptoren flankeert de noordoostelijke hoek van de noordelijke zijkapel.  De 6 oostelijke traveeën zijn overwelfd met ribben.  De hoogte van de kruisbeuken overstijgt nauwelijks de hoogte van de hoofdbeuk en bekomt alzo een rechthoekig hallenkoor zoals te Boran-sur-Oise, Bruyères-sur-Oise, Chérence, Nogent-sur-Oise, Plailly, Villers-Saint-Paul.  Dit plantype is heel zeldzaam in de Vexin waar men ook de vierkante hallenkoren aantreft van Courcelles-sur-Viosne en Genainville.  De centrale beuk en 2 noordelijke traveeën zijn in hun geheel overdekt door een dak met 2 hellingen, met een halve puntgevel in het westen, en een brede puntgevel in het oosten.  De zuidelijke kruisbeuk is voorzien van een zadeldak, loodrecht op de as van het gebouw, met een puntgevel in het zuiden.  Het zadeldak van de zuidelijke kapel neemt steun op deze van de kruisbeuken en beëindigt zich door een puntgevel in het oosten, voor de helft minder lang dan de andere.  De klokkentoren is getooid met een piramide en bedekt met leistenen.


Buitenzijde.
De klokkentoren heeft 2 verdiepingen.  De eerste verdieping is in Romaanse stijl en gebouwd in middelmatig metselverband maar is niet voorafgaand aan de jaren 1170.  De tweede verdieping is gebouw in maatstenen en zonder een werkelijke stijl.  Zijn 2 bogen in een gebroken boog per zijde is omringd met holrond lijstwerk wat op de Gotische flamboyante periode wijst en dit is eveneens het geval voor de gootklos voorzien met prismavormig lijstwerk.  Men veronderstelt hier een datum tussen 1480 en 1540.  Enkel de eerste verdieping stelt een zekere interesse voor.  De verdieping is volledig verborgen door de daken aan de noordelijke zijde en niet zichtbaar langs het oosten.  In het westen is een rondboog zichtbaar vanaf de dakranden van de sacristie, ten noorden van het schip.  Bovenaan zijn niet van lijstwerk voorziene archivolt bevindt zich een rij van uitgeholde violetbloemen, geregeld vermengd met spijkerkoppen of diamantpunten, of zelfs zaagtanding.  Een platte steunbeer is zichtbaar naast de hoek.  Hij vermindert in breedte ter hoogte van de verdieping.  Het zicht op de 2 steunberen aan de zuidwestelijke hoek vertoont hier een uitstekende hoek tussen de steunberen, bezet door een colonnet liggend dwars over de groefleger.  Zijn kapiteel is gebeeldhouwd met ruwe knoppen en duidt aan dat een tweede Romaanse verdieping heeft bestaan.  De bestaande verdieping is dus enkel een tussenliggende verdieping voorbestemd om de klokkenverdieping te laten oprijzen boven de daken wat de eenvoud van versiering aan de bogen verklaart.  De rijen van violetbloemen van de zuidelijke bogen zijn trouwens gedeeltelijk zichtbaar bovenaan het dak van de zuidelijke kruisbeuk.







Bronnen.
-Pierre Coquelle in Les clochers romans du Vexin Français et du Pincerais; Pontoise 1903, te lezen in gallica.bnf.fr.
- Bernard Duhamel in Guide des églises du Vexin Français, Ableiges; Editions du Valhermil; Paris 1988.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: