Zoeken in deze blog

donderdag 16 augustus 2018

Sint-Lambertuskerk te Overlaar (Vlaams-Brabant)

Sint-Lambertuskerk 
te Overlaar

Beschrijving.
De beuk van deze kerk wordt beschouwd als één der meest unieke overblijfselen van de 10de eeuwse architectuur in België.  Overlaar nu een deelgemeente van Tienen, was lange tijd een gehucht van Hoegaarden.  De streek gekerstend onder de Karolingers, had voor het jaar 1000 als heel wat kerkjes staan.  De kerk van Overlaar was daar één van.


De pre-romaanse beuk staat nog steeds overeind waar ze 1 000 jaar geleden werd gebouwd.  Het gaat om een rechthoekige zaalkerk met maximale buitenafmetingen van 11,05 op 8,80 m.  De gemiddelde muurdikte bedraagt 83 cm.  De muren zijn voornamelijk opgetrokken in heel onregelmatige gekapte kwartsietblokken.  Verder komen er nog wat zeldzame brokken ijzerzandsteen en kalkzandsteen voor, afkomstig van Gobertange.  Fragmenten van Romeinse tegulae en dakpannen werden meermaals gebruikt voor het opvullen van al te brede voegen, voor het gelijkmaken van de lagen en verder nog in de boog van het enige bewaarde venstertje in de zuidgevel.  Waarschijnlijk waren deze fragmenten afkomstig van de nabijgelegen Romeinse villa van de Goudberg.  De hoeken zijn verstevigd door grotere, regelmatig gekapte kwartsietblokken.  Op één plaats, in het noordelijke deel van de westgevel, wordt nog wat visgraatverband (opus spicatum) teruggevonden.





De muren vertonen een duidelijke verjonging naar boven toe, wat wil zeggen dat ze smaller zijn.  In de muren zelf, worden vier verschillende metsellagen teruggevonden.  De bovengrenzen ervan zijn duidelijk te zien aan de hand van kleine, platte stenen en Romeinse pannen die het onregelmatige metselverband effenen.  Dit kan in verband gebracht worden met het ritmisch optrekken van de muur, het geleidelijk verhogen van de steigers of gewoon de onregelmatige muur bouwtechnisch effenen.


Het enige bewaarde, nu dichtgemetselde venstertje, zit in de zuidgevel, maar niet precies in het midden.  Op de oostelijke muur van de toren zijn de dakmoeten van het dak in Gobertangesteen.  Ze hebben een kwartrondprofiel en geven aan dat het dak een helling van 40° heeft gehad.  Onder de dakmoeten is het metselwerk onregelmatig, erboven regelmatig.  



De westertoren daterend van omstreeks 1200, is betrekkelijk zwaar in verhouding met het schip.  Een robuuste halfronde traptoren leunt aan tegen de noordelijke gevel.  De toren wordt dunner per verdieping.  Het parament is grondig hersteld in het begin van de 20ste eeuw.  De deelzuiltjes van de galmgaten zijn vernieuwd.





Het smallere koor met een halfronde apsis, in regelmatige kwartsietblokken is door zandstenen lisenen verdeeld in spaarvelden, bovenaan afgesloten door telkens 3 rondboogjes.  Het is een versieringswijze die vanaf het einde van de 12de eeuw algemeen in zwang was in de Maaslandse architectuur.  Het koor is een toevoeging van het begin van de 13de eeuw aan het dus oudere schip.





Bronnen.

- Geert Bekaert en Jean-Pierre Estger in België romaans, uitgeverij Hadewijch; Antwerpen-Baarle 1992.
- Jacqueline Leclerc-Marx in L'art roman en Belgique; Editions J.-M. Collet 1997.
- Jean Roubier en André Courtens in Romaanse kunst in België; Uitgeverij Vokaer; Brussel 1971.
- Barrel i Altet x in Belgique et Grand-Duché de Luxembourgt romane; Edtions Zodiaque, 'la Nuit des Temps 71; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1989.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: