Zoeken in deze blog

zaterdag 6 juli 2019

Eglise abbatiale Saint-Georges te Saint-Martin-de-Boscherville (Seine-Maritime 76)

Eglise abbatiale Saint-Georges 
te Saint-Martin-de-Boscherville

Geschiedenis.
Tussen 1050 en 1066 installeert Raoul de Tancarville, kamerheer van de hertog van Normandië, Willem de Bastaard, op de parochie Saint-Martin van Boscherville, een gemeenschap van seculiere kanunniken in een kerk Saint-Georges die hij laat reconstrueren.  De gekozen site grenst voor een deel aan de Seine, het andere deel aan het woud van Roumare.
In 1114 vervangt Guillaume de Tancarville, zoon van Raoul, de kanunniken door benedictijnermonniken, opgeroepen vanuit Saint-Evroul d'Ouche.  Het is waarschijnlijk bij hun aankomst dat abt Louis de oprichting van de hedendaagse abdijkerk onderneemt.  De familie van de heren van Tancarville zetten zich verder in met de bescherming van de abdij tot en met hun uitsterven in 1301.
Op het einde van de 12de eeuw, waarschijnlijk in 1190, laat abt Victor de kapittelzaal oprichten, nu nog zichtbaar links van de kerk waar hij bij zijn overlijden zal worden opgebaard.  Hij reconstrueert op hetzelfde moment de aanpalende kloostergang die in de 17de eeuw wordt afgebroken waarvan nog enkele romaanse kapitelen in Rouen zijn terug te vinden.
Bij het begin van de 13de eeuw, na de Franse verovering, beëindigt men in gotische stijl de klokkentorentjes van de westelijke gevel, de ribgewelven worden in het schip, de kruising en de transeptarmen aangebracht.  
Bij het begin van 16de eeuw vindt de gedeeltelijke reconstructie van de kloostergang door abt Antoine le Roux plaats.  Deze zal na de Franse Revolutie afgebroken worden.
In 1556 is de abdij in commende gegeven ten voordele van kardinaal Hippolyte d'Este, zoon van Lucrèce Borgia.  De financiële situatie van de monniken blijft moeilijk, meer nog wanneer de gebouwen in 1562, 1570 en 1590 geplunderd worden door de Hugenoten.
Bij het begin van de 17de eeuw vindt een algemene aanpassing van de gebouwen plaats.  Men herneemt en verstevigd de gewelven van het schip en de zuidelijke muur van het schip.
In 1659 leidt abt Louis de Bassompiere te Boscherville de hervormde benedictijnen van de congregatie van Saint-Maur in.  Zoals overal maken zij de financiën gezond en leiden zij een groot architecturaal programma.  Rond 1690 wordt een groot deel van de kloostergebouwen, ten noorden van de abdijkerk, gereconstrueerd onder het abbatiaat van Henri du Cambout de Coislin.
In 1790 wordt de abdij afgeschaft maar de parochianen van Saint-Martin verkiezen om de kerk te bewaren als parochiekerk, ten nadele van hun oude kerk, meer naar het noorden gesitueerd in de omgeving van de Seine.  Saint-Georges wordt zo gered maar ontdaan van zijn meubilair.  De kloostergebouwen zijn in 1791 opgeëist en worden een fabriek.  Een gedeelte wordt echter afgebroken. 


In 1822 wordt de kapittelzaal van het departement Seine-Maritime door "les Antiquaires Normandes" opgekocht die er nu nog steeds eigenaar van is.  
De geleidelijke herstellingen in 1976 beëindigd hebben aan de binnenzijde van de abdijkerk haar oorspronkelijke pracht teruggegeven.

Beschrijving.
De westelijke gevel van Boscherville stelt een overeenkomst voor van 2 formules.  Vooreerst deze van een harmonische gevel met 2 symmetrische torens, overgenomen van Saint-Etienne en Saint-Nicolas van Caen en verder de samenhang met de binnenzijde zoals bij Saint-Nicolas van Falaise of van Perrières.  De eerste behoort eerder tot het einde van de 11de eeuw, de tweede tot het begin van de 12de eeuw.  Te Boscherville zijn de torens die enkel een wenteltrap inhouden niet op de eerste travee van de zijbeuken ingeplant maar ongeveer in de as van de pijlers van het schip met een lichte afwijking naar de buitenzijde.  In de gehele samenstelling van het gebouw hebben de torentjes aan de gevel enkel een ondergeschikte rol.  Zoals te Falaise en zijn verwanten is de centrale toren de voornaamste.
Wat eveneens naar de 12de eeuw verwijst, is aan weerszijden van het hoofdportaal de aanwezigheid van 2 heel nauwe decoratieve bogen die een zijingang simuleren.  Dit gedeelte dat men regelmatig terugvindt in de Charente, vindt men, uitgezonderd bij 3 plattelandskerken in de Bessin, bijna niet terug in Normandië.  Deze behoren alle 3 tot de regeringsperiode van Henri I Beauclerc met Meuvaines, Etreham en Huppain.






De gevel van het schip houdt 3 verdiepingen in met daarboven een driehoekige puntgevel welke van de gotische periode dateert.  Deze wordt begrensd door de 2 nauwe torentjes.  Aan weerszijden bezitten de gevels van de zijbeuken 2 verdiepingen in die later zijn als het schip.




Aan het onderste niveau zijn de gevels van de zijbeuken en de "valse" zijdelingse ingangen van het schip gevormd door heel nauwe en hoge blinde rondbogen, op een ondermuur geplaatst.  De archivolten dragen de gebroken staven en palmetten.  Maar de samenstelling van deze benedenverdieping wordt gedomineerd door het heel brede hoofdportaal in rondboog waar zich nu de ingang bevindt.  De talrijke boogringen vallen aan iedere zijde terug op 5 half ingewerkte colonnetten.  De buitenste boogring vervoegt zich met deze van de "valse" ingangen.  Terwijl het naakte timpaan van dit portaal "Normandisch" is, dragen de boogringen een geometrisch decor dat ver verwijderd is van de gewoonlijke eenvoud van de 11de eeuw.  Waarschijnlijk betreft het hier één van de meest recente gedeelten van de kerk.  Als men de binnenste naar de buitenste overgaat zijn de motieven opeenvolgend; een voetring en een hollijst, 2 rijen van gebroken staven, halve cirkels met versneden parels uitkomend op palmetten, een brede getande zaagtandfries, uitstekende halve cirkels en tenslotte zaagtanden.  Men vindt hier zowel het ganse Normandische geometrische beeldhouwwerk terug in één geheel.  De kapitelen die deze boogringen ontvangen zijn voor het grootste gedeelte gehistoriseerd.









De tweede verdieping houdt aan de zijbeuken rondboogvensters in met daarboven een gemoluurde archivolt die terugvalt op de half ingewerkte colonnetten. De hoofdbeuk houdt 3 vensters in van dezelfde afmeting en met een identiek ontwerp maar enkel het middelste venster houdt een versierde boogring in.  De colonnetten die deze 3 vensters begrenzen bezitten kapitelen met een vegetarisch decor, geregeld gebruikmakend van knoppen.  Het bovenste niveau bezit 3 vensters die het identiek ontwerp van de tweede verdieping herhalen.






De horizontaliteit als resultaat van de superpositie van deze 2 verdiepingen met brede rondboogvensters wordt gebroken door de verticale lijnen van de torentjes en de steunberen die het uiteinde van de zijbeuken stutten.  De vierkante sokkel van de torentjes aan de hoeken getemperd door de half ingewerkte colonnetten, loop in 1 enkel stuk door tot de top van de tweede verdieping.  De trap die deze inhoudt, wordt verlicht door hele kleine gaten.  De 2 laatste niveaus en de spitsen behoren tot de 13de eeuw maar hun decor houdt nog enkele romaanse elementen in.




Aan de binnenzijde van de westelijke gevel is het gelijkvloers zonder enige bijzonderheid maar de eerste verdieping die door 3 rondbogen wordt doorbroken, is gedeeltelijk verborgen door het orgel en bezit een nauwe zitbank aangebracht in de dikte van de muur.  De 2de verdieping  vertoont een organisatie kenmerkend een periode toen de Normandische architecten reeds wisten hoe een techniek te gebruiken om in een dunne muur al het potentieel te gebruiken die voorhanden was.  Een zeer brede loopgalerij is uitgewerkt in het metselwerk doorlopend van voor de cilindrische zuilen die de rondbogen ondersteunen.  Het is een samenstelling die men in Normandië veel terugziet aan de verdiepingen van de apsissen zoals te Bocherville, soms op het gelijkvloers zoals bij la Trinité van Caen, maar nooit achteraan de gevels.






De verheffing van het schip telt 3 niveaus.  Onderaan zijn de grote boogreeksen met een dubbele cilinder.  Deze aan de buitenzijde is van lijstwerk voorzien met een hele dunne voetring.  De pijlers met een kruisvormige kern zijn bezet met 8 halve zuilen. Zes ontvangen het binnenwelfvlak en bij 2 andere is de ene naar de zijbeuk en de andere naar de hoofdbeuk gericht.  Deze laatste loopt tot de basis van de bovenste verdieping.  De basissen zijn bijna allemaal versierd met platte ringen van het archaïsche type waarbij het ontwerp varieert van zuil tot zuil.  Enkele dragen strepen en andere heel hoge en nauwe klauwen aan de hoek, nog anderen versierd met gezichten of vogelbekken.  Deze zijbeuk bezit een graadgewelf en gordelbogen die de traveeën scheiden.









De eerste verdieping is lager.  Zijn hoogte bedraagt slechts een kwart van het gelijkvloers.  Deze is op iedere travee gevormd door 4 hoge en nauwe boogreeksen vormend een triforium en openen zich op de kapconstructie van de zijbeuken zodat deze geen licht verschaffen aan het schip.  Deze boogreeksen bezitten colonnetten met eenvoudig gekapte kapitelen.  Iedere boogreeks is van lijstwerk voorzien met een hollijst en omkaderd een naakt timpaan.




Een gedraaide kabel kenmerkt de basis van het bovenste niveau dat ongeveer 2 keer de hoogte bezit van het eerste niveau.  Deze wordt op iedere travee doorbroken met een grote rondboog, op de top omringd met een dunne voetring en omkaderd door de heel slanke colonnetten.  Een heel nauwe loopgalerij loopt in de dikte van de muur op het laagste niveau van de vensters.





Terwijl de zijbeuken steeds overwelfd waren met een graadgewelf, was het schip voorzien van een romaans plafond zoals de kruisbeuken waar men nog restanten van het oorspronkelijke plafond van terugvindt.  In de eerste helft van de 13de eeuw heeft het schip kruisgewelven ontvangen.  De halve zuilen die de traveeën scheiden, verlengen zich bovenaan in de lengte van het gotische gewelf tot op het niveau van de zolderbalken van de oorspronkelijke overdekking.








De architecturale samenstellingen van het schip verlengen zich langs de zijmuren van de kruisbeuken van het transept en aan de eerste 2 traveeën van het koor, wat getuigt van een grote eenheid in opvatting.  Zoals het gebruikelijk was in de periode van hertog Guillaume en zijn zonen, zijn in de grote kerken de eindtraveeën overdekt met een brede tribune.  Een cilindrische middenpijler ondersteunt deze is getooid met een heel zwaar kapiteel versierd met halfvlakke versieringen.  De 2 grote bogen die terugvallen op deze pijler, zijn op hun buitenste gording gebeeldhouwd met gebroken staven of palmetten.  In de hoekverbinding die hen scheidt, is een bas-reliëf ingelegd met een figuur van een biddende abt rechts, en een strijdende ridder links.  De ruimte onder deze tribunes hebben hun romaanse graadgewelven bewaard.  In het noorden als het zuiden opent zich een absidiool op 1 enkel niveau, in de oostelijke muur van de kruisbeuk.  De bovenste ruimte heeft een gotisch gewelf ontvangen.














De vieringtoren wordt gedragen door 4 rondbogen met dubbele cilinders van een merkwaardige vlotte stijl.  Deze bogen zijn verschillend versierd en van lijstwerk voorzien, voor een deel met gebroken bogen of met een gedraaide kabel.  Bovenaan de tussenverdieping zonder openingen, vertoont het tweede niveau 2 bogen aan iedere zijde.  Een gotisch gewelf met 8 onderverdelingen overdekt deze vierkante ruimte.





Het koor houdt na 2 rechte traveeën die reeds oorspronkelijk een graadgewelf inhouden, een dunne triomfboog in, die vooraan versierd is met lijstwerk in zaagtanding. De boogreeksen van het triforium verlengen zich op de steunen van deze boog.  Vervolgens komt de apsis op 2 niveaus zichtbaar gelijk.  Vijf rondbogen die omringd zijn met dunne voetringen terugvallend op de colonnetten, verlichten het gelijkvloers.  Op de eerste verdieping zijn de bogen gescheiden, zoals het veel voorkomt in Normandië, door korte, cilindrische pijlers waarachter zich een brede aanloop bevindt.  Een mooi gewelf in 5 delen overkluist deze apsis.  Deze zou recenter van datum zijn dan de muren die ze ondersteunen.  Zoals te Caen in de Saint-Nicolas beëindigen de zijbeuken van het koor zich door een vlak kooreinde, op het niveau van de aanvang van de apsis.















Aan het gelijkvloers van het schip bemerkt men dat de hoeken van de steunberen versierd zijn door dunne colonnetten en dat een gootklos met modillons het dak ondersteund.









De eenvoudige kruisbeuken zijn gestut door zware steunberen aan de hoeken en in het noorden als in het zuiden door een tussenliggende steunbeer.  Aan de absidiolen en de hoofdapsis zijn de steunberen vervangen door sierlijke, half ingewerkte colonnetten waarvan de slankheid het effect van de verticaliteit benadrukt. 









De centrale toren is massief en handig samengesteld.  Men stelt zich hier niet tevreden met een koppel bogen op iedere verdieping dat in zo'n geval normaal is.  De eerste verdieping die oprijst boven de daken stelt 6 boogreeksen voor, in zwak reliëf opgelegd waarvan er 2 geopend zijn.  Op de tweede verdieping omkaderen 3 grote bogen die diepgaand in reliëf zijn, op iedere zijde de paarsgewijze vensters met een open timpaan terwijl gedrongen aan de hoeken, 2 kleine blinde boogreeksen een minder reliëf bezitten.  Een rond traptorentje flankeert de noordwestelijke hoek.  Ondanks de breedte van de zijden bemerkt men in de doorbrekingen een spoor zoals de oprichters van de klokkentorens van Saint-Etienne te Caen hebben gebruikt om aan de bogen meer reliëf en openingen te geven.  Een hoge piramide in leisteen verdubbelt ongeveer de hoogte van de toren.







De apsis bootst het succes van het romaans Normandië na, namelijk met deze van de kerk Saint-Nicolas te Caen.  De verheffing is op 3 niveau's.  Bij de grond lopen de boogreeksen, per paar gegroepeerd tussen de steunberen.  Hun boogring is van lijstwerk voorzien dmv een voetring en alle kapitelen zijn gebeeldhouwd met een uiterste variëteit.  Op het tussengedeelde bezetten de bogen en talrijke boogringen die deze omkaderen, gans de vrijgelaten ruimte tussen de steunbeer-zuilen.  Op het bovenste niveau beperkt het aantal boogringen zich en de naakte paramenten vormen een steunmuur achter de zuilen.  Bovenaan de hoge vensters bevindt zich een hoge muurwand die eenvoudig verdeeld is door de steunbeer-zuilen.  Dit is eerder uitzonderlijk wat men bijna nergens terugvindt uitgezonderd aan de kerk van Guibray te Falaise.










Rechts van de noordelijke zijbeuk bevindt zich de kapittelzaal, de mooiste uit de romaanse periode in Normandië.  Deze is ingewerkt in een gebouw van de 17de eeuw waar het nu het gelijkvloers vormt.
De westelijke gevel van deze kapittelzaak is breed en uitzonderlijk voor de kwaliteit van zijn decor.  Deze houdt 3 uitgestrekte bogen in met dezelfde opening.  Deze in het midden was de ingang.  De 2 andere, zijbogen die voorzien zijn van lage steunmuren, deden enkel dienst als venster.  De heel bescheiden binnenruimte vormt 3 traveeën.  De twee, eerste hebben geen openingen naar de buitenzijde toe.  De laatste bezit 2 vensters in elke zijmuur en 3 in de vlakke muur van het kooreinde.  Zijn volledig romaanse overwelving is ingewikkelder.  De middelste travee heeft een 6-ribbig gewelf terwijl iedere, uiterste travee een gewelf met 8 vlakken bezit.  Een aanzet van de middelste nerf in het westen duidt waarschijnlijk op een wijziging.








Hier is de architectuur en het decor vergezocht en stelt de laatste fase voor van de romaanse stijl in Normandië, waarschijnlijk rond 1170.  Het is waarschijnlijk zo dat de onderverdeelde steunmuren tot doel hebben om te behagen.  Het binnenwelfvlak van de 3 bogen van de gevel zijn in miniatuur opgetrokken zoals de travee van een overwelfd gebouw, dat verschillende colonnetten zijn versierd of vervangen met beeldzuilen en dat tenslotte de kapitelen gehistoriseerd zijn.  Aan de binnenzijde van het kapittel vallen de ribben terug op de onderzijde met een uiterste verfijning en de versiering zo complex is dat zij ongewild doen denken aan de Spaans-Moorse kunst.  Zij verenigen in feite spitsbogen van een bescheiden formaat, opgeschoten palmetten in zichzelf opgerold, griffoenen, gezichten en andere motieven.  Men is hier ver van de Normandische pracht van de 11de eeuw als van de monastieke strengheid.  De basissen en gegroefde zuilen van enkele colonnetten aan de ingang zijn in zekere zin zoals het beeldhouwwerk aan het portaal het meest bedreven in romaans Normandië.



















Bijlagen.
-https://atlas-roman.blogspot.com/2016/02/76-seine-maritime-romane.html
-https://www.google.com/maps/d/viewer?mid=1ZH5JCGraO_wDF-yiYEQlxDAxZb4&ll=49.421199413392635%2C0.9367708958984622&z=11
-https://monumentum.fr/ancienne-abbaye-saint-georges-de-boscherville-pa00101033.html
-https://www.pop.culture.gouv.fr/notice/merimee/PA00101033
-https://fr.wikipedia.org/wiki/Abbaye_Saint-Georges_de_Boscherville
-https://commons.wikimedia.org/wiki/Category:Abbaye_Saint-Georges_de_Boscherville?uselang=fr
-http://www.normandie-heritage.com/spip.php?article744
-https://sites.google.com/site/modillonroman/normandie/saint-martin-de-boscherville-eglise-st-georges
-https://www.abbayes-normandie.com/abbaye/abbaye-saint-georges-de-boscherville/
-https://vialucispress.wordpress.com/2015/04/01/the-lost-poets-of-saint-martin-de-boscherville-dennis-aubrey/
-https://mondes-normands.caen.fr/france/Patrimoine_architectural/Normandie/Roumois/duclair/0318Boscherville/index.htm
-https://www.monestirs.cat/monst/annex/fran/alnorm/cbosche.htm
-http://www.abbaye-saint-georges.com/
-http://architecture.relig.free.fr/boscherville.htm
-https://www.patrimoine-religieux.fr/eglises_edifices/76-Seine-Maritime/76614-Saint-Martin-de-Boscherville/149247-EgliseabbatialeSaint-GeorgesdeBoscherville
-https://clochers.org/Fichiers_HTML/Accueil/Accueil_clochers/76/accueil_76614.htm
-https://www.geoportail.gouv.fr/carte