Zoeken in deze blog

maandag 19 oktober 2020

Chapelle Sainte-Marguerite te Epfig (Bas-Rhin 67)

Chapelle Sainte-Marguerite 
te Epfig

Geschiedenis.
Van de kapel bestaan er geen geschreven documenten voor de 15de eeuw.  Het is dus noodzakelijk deze trachten af te leiden uit de stenen en de constructietechnieken.
Men kan aldus stellen dat de kapel van dezelfde periode moet zijn als de eerste kathedraal van Straatsbourg en dat zij moet opgericht zijn in het eerste kwart van de 11de eeuw.  Zijn portaalgalerij die de meeste aandacht trekt bij het gebouw, is enig in de Elzas en zeldzaam in Frankrijk.  Deze moet dateren van de 12de eeuw.
Het ossuarium opgericht in de 19de eeuw op de funderingen van het oudere, is eveneens moeilijk te dateren.  Een analyse van 1977 op 250 schedels, heeft sporen van mokerslagen en hamerwapens op vooral jonge personen aan het licht gebracht.  Deze schedels moesten eveneens toebehoren aan strijders van de boerenopstand van 1525.




De oorsprong van de kapel gaat waarschijnlijk terug met de stichting van het gehucht Sainte Marguerite waarvan zij ook dienst deed als kerk.
In 895 nodigde de abdis Rotrud d'Erstein, dochter van Lotharius, Hersende, abdis van Blangy in Artesië en haar nonnen, uit om zich terug te trekken in de Elzas, om zich te beschermen voor de aanvallen van de Noormannen.  Zij brachten met hen ook de relieken mee van de heilige Bertha, stichteres van hun gemeenschap.  Hersende liet hen een klooster oprichten op de genoemde plaats "Apsiacum" en schonk hen bezittingen om er in vrede te leven.
Dit klooster dat zich situeerde ten zuiden van de kapel op de genaamde plaats "Der Alte Hof" waar men nog steeds pijn terugvindt van leien en bakstenen.  Toen de rust echter terugkeerde zijn de religieuzen opnieuw vertrokken richting Blangy.
Rond 1516 is er een vierkante kapel aan het gebouw bijgevoegd, verlicht door een brede Gotische venster.  In 1601 vernielde een brand de kapel voor een groot deel die onmiddellijk werd gerepareerd.  In 1659 heeft men er een klok in ondergebracht met een Duitse inscriptie "Aus dem Feuer, bin ich geflossen, Melchior Edel aus Strasburg, hat mich gegossen".
Rond 1870 bevond de kapel zich in een zodanige slechte staat dat de cultusvieringen er niet meer konden doorgaan.  In 1875 liet de dienst van Historische Monumenten er serieuze herstellingen uitvoeren.  De kapel werd als Historisch Monument geklasseerd in 1876.
In 1995 werd een Vriendenkring van de kapel opgericht om de herstellingswerken te laten verdergaan die reeds gedurende 10 jaar stil waren gelegd.  Sinds 1995 heeft de vriendenkring van de kapel voor een buitenverlichting gezorgd, zij hebben het oude uurwerk "Ungerer" hersteld, de klok in haar functie hersteld die ieder halfuur en uur het angelus slaat.
De voorouderlijke graven zijn terug in waarde gebracht en in 2002 is er een middeleeuwse tuin geïnstalleerd aan het noordelijke gedeelte van de binnenkoer en sedert 2007 werd er een stopplaats geïnstalleerd voor de Route Romane, net tegenover het gebouw.



Beschrijving.
Wanneer men rond het gebouw gaat en vooral als men het kooreinde bemerkt, heeft men de indruk dat alles zich samenstelt in functie van zijn vierkante, massieve toren, geplaatst om het ontmoetingspunt van 4 vleugels overwelfd met daken van dezelfde ontwikkeling en hoogte.  Maar men moet de binnenzijde betreden om te zien dat dit kleine kruisvormige gebouw zich ver verwijderd om de kenmerken van een gecentreerd gebouw te vertonen.  Als de kruisbeuken een schijnbaar gelijk volume vertonen met deze van het koor met vlak kooreinde, is de westelijke vleugel breder en langer.  De armen die het kruis vormen zijn alle 4 overdekt met ronde tongewelven, het vierkant van het transept overwelfd met kruisribben van het Gotische profiel.  Maar om reden van zijn breedte is het gewelf van het schip hoger dat dit van de kruisbeuken en het koor en daarom rust zij op de boogrug van de westelijke boog van de kruising.  De tongewelven van de 3 andere armen leunen aan tegen het binnenwelfvlak van de zijbogen en de voorste boog van het koor.  De westelijke boog van de kruising vormt een echte boog rustend op de half ingemetselde steunpijler en vormt de triomfboog die het koor scheidt van het schip.





In de kruisbeuken en het koor zijn de Romaanse vensters vervangen door grote flamboyante vensters en aan de oksel van het koor en de zuidelijke kruisbeuk is een vierkante kapel overwelfd met ribben opgericht geweest bij het begin van de 16de eeuw, in het jaar 1516 als men zich beroept op een inscriptie.  Een sacristie daterend van de 17de eeuw die een tegenhander vormde op de noordelijke zijde, is in 1876 afgebroken geweest waarvan er nog enkel een deur bestaat. 








Het schip dat zijn origineel aspect heeft bewaard.  De zijmuren zijn elk uitgehold met 2 platte nissen boven een zitbank.  Een klein venster doorbroken boven de bogen van de nissen laat het daglicht door. De oorspronkelijke toegangen zijn onder het portaal met de ingang van het schip en de zuidelijke kruisbeuk.  Versierend de naakte muur zijn hun rechte lintelen met onregelmatige omtrekken overdekt met geometrische tekeningen; met banden van visgraatmotief of banden versneden met zaagtandmotief.  Uitgevoerd met een pikhouweel is dit decor vergelijkbaar met deze van de crypte van de kathedraal van Straatsburg en met de kerken van Altenstadt en Surbourg.  Een bijzonderheid van de constructie van de deuren dient vermeld daar de omkadering enkel een kleine diepte bezit.  De groeven dienend om de vleugels vast te zetten is met een uitsteeksel uitgesneden in de relatief dunne steen van de stijlen en het linteel en het linteel en de stijlen bezitten inkepingen in de vorm van een trede.  Deze techniek, voorbestemd om het glijden van de stijlen naar de binnenzijde te verhinderen onder de druk van het metselwerk, is reeds gekend tijdens de Karolingische periode maar verdween in de 12de eeuw. 









De gevel van het portaal waarvan het afdak is vernieuwd tijdens de laatste restauratie, zijn doorbroken met boogreeksen.  In de westelijke wand zijn 2 paarsgewijze vensters elk met een rondboog gevolgd, als ingang dienend.  In de zuidelijke wand is de maat van de openingen verschillend.  Boogreeksen samengesteld uit 2, vervolgens met 5 paarsgewijze bogen en een grote doorgangsboog tenslotte.  De colonnetten die de terugval van de boogreeksen ontvangen, zijn voorzien van basissen in de vorm van omgekeerde kapitelen.  Hun kubische kapitelen hebben een verlengd dekstuk geprofileerd met een cilinder aan de binnen- en buitenzijde om de dikte van de muren op te vangen. 







Hier vormen de stenen van het metselverband de voetmuren van de deuren en de vensters alsook de stenen die aan de hoeken geplaatst zijn.  De oorspronkelijke helling van de daken zijn door de restaurateur hersteld geweest maar de overdekking in diepliggende leistenen zijn spijtig genoeg vervangen geweest door regelmatige gevormde leistenen.  De klokkentoren overdekt met dak in paviljoen is heel sober.  Zoals bij de kruisingstorens van Hohatzenheim en Surbourg zijn de zijden doorbroken  met kleine schietgaten met daarboven een paarsgewijs galmgat waarbij de tussenstaande colonnet doet denken aan deze van het portaal.




Bij het ontbreken van teksten staan de archeologische maatstaven toch toe om de Romaanse gedeelten te dateren.  Zij werden gerealiseerd in 2 fazen, met de kruisvormige kapel als eerste.  Zoals de decoratieve maat versierend de deuren en de hoekverbindingen het aanduiden, situeert zijn uitvoering zich in het eerste kwart van de 11de eeuw.  Zij is dus van dezelfde periode van de eerste Romaanse kathedraal van Straatsburg, opgericht door bisschop Wernher en de kerk van Altenstadt, onder abt Liuthard van Wissembourg.  Het portaal stelt meer recentere karaktertrekken voor met afslepen maten en extreem gedrongen colonnetten.  Dit alles staat toe om zijn constructie naar alle waarschijnlijkheid te plaatsen in het midden van de 12de eeuw.
Nu is de kapel Sainte-Marguerite een kapel van het kerkhof.  Het kerkhof van Epfig, belegerd door Filips van Zwaben in 1198, ingenomen door de lieden van J. d'Ochsentein in 1375, zich verdedigd tegen de aanvallen van de Armagnacs in 1439 maar in handen gevallen in 1444, is niet deze welke de kleine Romaanse kapel omringd maar gesitueerd aan de voet van de heuvel als versterkt kerkhof dat nu verdwenen is.  Het werd ook wel het kasteel van Epfig genoemd, hogerop opgericht en dominerend de plaats van Epfig.
Het kruisvormige oratorium overwelfd met een benadrukte kruising door een toren, is verwant met de Byzantijnse architectuur en de christelijke van Klein-Azië.  De kerken en kapellen gebouwd op hetzelfde principe dan deze van Epfig bevinden zich precies in de regio's onderworpen aan de oosterse invloed zoals Sint-Zénon van Bardolino in Emilia (Italië) en Santa Comba de Bande in Galicië (Spanje), allen daterend van de 11de eeuw.  Dichterbij werd in 1050 de kapel van het Heilig Kruis opgericht te Trier met daarop een toren met een 8-hoekige tamboer.  Het zou een symbolische initiatief zijn dat aan de basis hiervan zou liggen.  De kruisvormige kapellen van Utrecht en Trier zijn geplaatst onder het patronaat van het Heilig Kruis, en eenvoudig het verlangen om het beeld van het kruis van de Heer door het plan van het gebouw na te bootsen wat ook bevestigd is door de kerk Saint-Magne van Sankt Gallen.  Voor Epfig vind men een aanduiding terug in het voordeel van deze stelling.  Door zijn site kan men toevoegen dat het plan als kruis is genomen als zijnde de traditionele vormen van een doodskapel.  Wat hiervoor een mooi voorbeeld zou kunnen zijn die vergelijkbaar is door zijn samenhang, is het mausoleum van Galla Placida te Ravenna.  Alhoewel sommige kruisvormige kapellen waren voorbestemd als herinnering aan de doden en voor de verering van relieken, dienden sommige als oratorium en zelfs als kerk van het dorp.  Zou was dit de functie van Sainte-Marguerite van Epfig vanaf de 12de eeuw.  De constructie van het galerijportaal werd aangewend voor nieuwe voorzieningen.  De noodzaak om een grote massa van gelovigen tijdens de misvieringen en  als plaats van processie onder te brengen of als plaats voor enkele liturgische ceremonies die buiten de kerk plaats hadden !
Tijdens de Romaanse periode is het galerijportaal een zeldzaam element.  Nochtans komt het geregeld voor in Spanje, in het gebied van Segovie en Silos.  Daar gaat het om kloostergalerijen met rijk versierde decors die zich over het algemeen ten zuiden van de kerk begrenzen maar kunnen zich ook voor de westelijke gevel uitstrekken zoals te Epfig.  In Frankrijk kan men de Poitou vermelden met het portaal doorbroken met boogreeksen met colonnetten, en met ronde boogreeksen zich aan de zuidelijke en westelijke zijden van de kerk van Oyrè-sur-Vienne toevoegen.  De islamitische oorsprong is aangeroepen geweest voor de galerijen van Castilië.  Wat betreft Epfig moet de inspiratiebron verschillend zijn. 
Het omgebogen portaal vormt de voornaamste originaliteit en de charme van de kapel Sainte-Marguerite.  Maar op archeologisch vlak is het plan dat het interessantse is.  Recente werken hebben benadrukt dat de Ottoonse architectuur niet enkel kenmerkend is voor de grote verscheidenheid van de gegeven vormen maar ook de frequentie en het belang van gebouwen met een centraal plan.  Deze vaststelling bevestigt zich in de Elzas waar de achthoek van Ottmarsheim en de driehoek van Avolsheim de kruisvormige kapel van Epfig vervoegen.

Bronnen.
- Robert Will in Alsace romane; Editions de Zodiaque; la Nuit des Temps 22; Abbaye Sainte Marie de la Pierre-qui-Vire 1982.
- Suzanne Braun in Sculpture romane en Alsace; Editions de la Nuée Blue, Strasbourg 2002.

Bijlagen.