Zoeken in deze blog

zondag 29 juli 2018

Eglise abbatiale Saint-Amand te Saint-Amand-de-Coly (Dordogne 24)

Eglise abbatiale Saint-Amand 
te Saint-Amand-de-Coly

Geschiedenis.
De legende vertelt dat de heilige Amandus de abdij zou gesticht hebben in de 7de eeuw.  Men weet echter niet wanneer de abdij effectief werd opgericht en onder de regel gesteld van de heilige Augustinus.  De eerste abt, Guillaume, stierf er tussen 1124 en 1130 en werd in de kerk begraven waarbij een inscriptie in de noordelijke absidiool ons hieraan nog herinnert.
Men kan dus aannemen dat met deze datum er reeds een deel van de kerk was opgericht.  Een lokale geschiedkundige houdt deze hypothese voor werkelijkheid daar de abdijen van Terrasson en Saint-Amand zouden voortgekomen zijn van een eerste monasterium in de 6de eeuw, op een groot Merovingisch terrein, genaamd 'Genuliacus', gesticht door de monnik Sorus.  Het oudste document dat Saint-Amand-de-Coly citeert is de "Rotulus" van Oliba in 1048.
Reeds van bij het begin bouwde deze heel dynamische Augustijnenabdij een monumentale kerk en in zijn schaduw een kloostergang en versterkte logementen.  Heel vlug kende zij echter een verval, hetzij door de onzekere tijden, hetzij door het feit dat in de 14de eeuw de benoeming van de abten, toevertrouwd aan de pausen, het kruis aan vreemde bedienaars van de Augustijnenorde werd gegeven.  Nog later kwam er een einde aan het spirituele leven daar de abdijzetel gedurende 182 jaar aan de familie Ferrières werd bezet.  De abdij van de 12de eeuw had een belangrijke monastieke gemeenschap maar in 1280 nog een 25-tal monniken, in 1347 nog 7 en in 1430 slechts 2.  In de 13de eeuw woonden de zeldzame monniken die er nog waren, zelfs niet meer in de abdij en volgenden geen kloosterleven meer.
De abdijkerk en haar gebouwen leden onder deze gang van zaken.  In 1484 was nog enkel het koor in goede staat.  In 1575 installeerden de Hugenoten zich in de versterkte abdij met een groot garnizoen.  Er was een tussenkomst nodig van de seneschalk van de Périgord om de abdij te bevrijden.  Een belegering van 2 000 soldaten en een beschieting met kanonnen gedurende 6 dagen, vernielden wat nog overbleef van de gebouwen.  Rond 1597 herstelde men hier en daar maar dit werd opnieuw tenietgedaan door het komen en gaan van de Hugenoten. 
De kerk werd als historisch monument geklasseerd in 1886 wat de mogelijkheid tot restauratie bood.  Belangrijke werken hebben de kerk haar puurheid en uitzicht teruggegeven. 

Beschrijving.
De kerk heeft de vorm van een Latijns kruis met een sterk uitstekend transept en een zeer lang rechthoekig koor tussen 2 polygonale absidiolen.  Al de bogen van de Romaanse periode zijn zowel buiten- als binnenzijde versierd met een decoratieve voetring die de ronde gordelboog onderlijnt en terugvalt op de zuilen met een tussenkomst van een vlak of gebeeldhouwd kapiteel.  Een procedé dat men geregeld tegenkomt in de Limousin.

De buitenzijde.
Als men binnentreedt langs een versterkte poort, komt men uit aan de westelijke gevel van de kerk.  Dit is heel verbazend in de Périgord, met de gebroken boog omkaderend portaal en een hoge venster met bij zijn aanvang een schuilplaats op de kraagstenen voorbestemd om een versterking in hout te dragen en vanwaar men verticaal de ingang kon verdedigen.  Deze boog ondersteunde een versterkte kamer met aan zijn 3 zijden een opening uitgevend op de 3 kraagstenen om de versterking te ondersteunen.



Het portaal bestaat uit 3 gebroken gordelbogen, versierd met 6 voetringen terugvallend op de zuilen van het type Limousin met gebeeldhouwde kapitelen van gebladerte.  De basissen zijn voorzien van 2 of 3 kleine voetringen.  Een archivolt met diamantpunten loopt langs beide zijden.  Zijdelings heeft men 2 Romaanse kapitelen hergebruikt, elk met 2 atlanten.



De verheffingen van het schip zijn versterkt door de platte steunberen met 3 in het noorden en 2 in het zuiden.  Hun symmetrie wijst de wijzigingen van het geheel aan met in het noorden waarbij één van hen is ingekerfd voor het doorbreken van een boog.
Aan beide zijden zijn 2 bogen ook asymmetrisch doorbroken.  Boven hen ziet men een archivolt die in een band in de lengte van de muur loopt.  In het noorden, verticaal tov de 2 bogen, openen zich 2 deuropeningen op 3 kraagstenen.  In het zuiden is er één enkele en staat niet verticaal tov een boog.



De 2 kruisbeuken hebben vergelijkbare verheffingen.  Deze in het westen, omringt met 2 platte steunberen, zijn elk doorbroken met een boog.  Een Romaans portaal met torische gordelbogen en colonnetten opent zich in de noordelijke.  Twee latere portalen onder een gebroken boog vindt men terug in het zuiden.  De eindmuren, met platte steunberen omkaderd, zijn elk doorbroken van een venster in de as.  Deze in het noorden is versneden met 5 lobben.  Dit is het enige voorbeeld in de Périgord samen met het portaal van Eyzies en het verdwenen portaal van de kathedraal van Sarlat.  Symmetrisch ingeplant zijn de absidiolen pentagonaal.  Deze in het noorden is vlak, de andere versierd met gebroken steunbogen terugvallend op de steunzuilen met ruwe kapitelen.  De daklijst heeft ruwe modillons of gebeeldhouwd met gezichten of geometrische elementen.  De noordelijke absidiool is van rond 1130 en ouder dan de andere.   Een gemoluurde band loopt over de 5 zijden vormend archivolten boven de 3 vensters.  De daklijst bestaat uit ruwe modillons.  Bovenaan de absidiolen zijn de oostelijke muren van de kruisbeuken voorzien van een lijst met modillons.  Deze in het noorden draagt aan de noordelijke steunbeer een deur die uitgeeft op 3 kraagstenen.









Elk van de 3 verheffingen van het koor is versterkt met 2 platte steunberen en komen uit op een daklijst met meestal ruwe modillons.


Drie bogen openen zich in het noorden als in het zuiden.  In het zuiden ondersteunt een ontlastingsboog de druk op de zuidoostelijke hoek van de koepel.  Het kooreinde is doorbroken met een driehoekgevel met bovenaan een oculus met torische staven.  De puntgevel is ingekaderd door een soort van verdedigingsterras.  Het was eigenlijk het kwetsbaarste gedeelte van de kerk daar zij zich slecht op enkele meters bevond van het plateau.



Al deze verheffingen die men er met hernemingen ziet, zijn gerealiseerd in een mooi middelmatig metselverband.  De muren hebben hun verticaliteit behouden ondanks de ruïnes van de opeenvolgende oorlogen en dit als bewijs van hun stevige constructie.  Als gevolg heeft men hier en daar enkele heel lage steunberen geplaatst waarbij de materialen uit de rots zijn gehaald in de onmiddellijke omgeving.


De binnenzijde.
Wat verbaast, is de helling met 5 cm per meter, van de vloer die naar boven loopt tot aan het koor.  Het trapeziumvormige schip is overwelfd met een gebroken tongewelf waarvan een band de aanvang aanwijst.  De gootmuren hebben elk 2 bogen waarbij de archivolten zich in een rij verderzetten.  Bij de overgang van het schip naar het transept komen de doorgangen achter de zuilen vrij met de kraagstenen van het transept maar komen ook uit op de leegte van de muren in het schip zodat men de indruk krijgt dat tegen de gootmuren er zich een doorgangsgalerij bevindt.  Bovenaan het portaal is de westelijke muur bezet door een uitgestrekte boog versierd met voetringen, nodig voor de verlichting van het schip.





De kruising van het transept is met een koepelgewelf overwelfd.  De grote gebroken bogen sluiten aan bij de buiging van de pendentieven en vallen terug op de pijlers met half ingemetselde zuilen.  Deze rusten op sokkels met een verschillende hoogte.  De basissen zijn geprofileerd met 2 of 3 voetringen.  Enkelen zijn gebeeldhouwd met zaagtanding, met waterplanten, bloem- of sterversiering.  De 8 kapitelen zijn ruw.  Het gewelf dat ongeveer cirkelvormig is, is in steenblokken met boven 5 passend samengevoegde aanzetten.




De kruisbeuken zijn overwelfd met een gebroken tongewelf waarvan de aanvang is onderlijnd door een nauw rondgang op kraagstenen.  De eindmuur van elk van deze kruisbeuken heeft een boog in de as, deze in het noorden behoudt het spoor van een enorme holte praktisch onzichtbaar voor de aanvallers.  De noordelijke kruisbeuk draagt op zijn westelijke en noordelijke zijde gebroken bogen terugvallend op de pijlers.  De noordelijke absidiool opent zich langs een gebroken boog terugvallend op de ruwe zuilen en wordt verlicht langs 3 bogen.  De eerste aanzetten van zijn gewelf hebben een regelmatig metselverband.  De rest is in kalkbrokken gezet in een mortellaag.  Een doorgang geopend in de bogen onder een gordelboog verbindt de absidiool met het koor.  Bij deze doorgang heeft zich een gang vervoegt die toegang heeft tot een wenteltrap.  aan de noordelijke zijde van de absidiool verschijnt een mooie grafinscriptie van abt Guillaume, gestorven tussen 1124 en 1130.  Deze data geven de "Terminus adquem" van de absidiool en een gedeelte van het schip.  Men bemerkt er de lofzang van deze abt, vroom zoals Rachel en Maria, ijverig zoals Martha en Lia.





Een schoonmaak van de noordelijke absidiool heeft bijgedragen tot de ontdekking aan zijn oostelijke zijde van sporen van interessante Romaanse fresco's waarvan het binnenste gedeelte spijtig genoeg erg is aangetast door de salpeter.  Zij stelt de Kruisiging of misschien de Afname van het Kruis voor, onder boogreeksen gedomineerd door een paleisarchitectuur.  De hoogte van het kruis is omkaderd door de maan en de zon, onder de vorm van kleine gevleugelde personages, in hun kar geplaatst, zoals in het beroemde Catalaanse tapijt van de Romaanse periode, 'het tapijt van de Schepping', bewaard in de kathedraal van Gerona.




De zuidelijke kruisbeuk verschilt een beetje van de noordelijke met zijn bogen die terugvallen op de sluitversiering daar men bovenaan een plaats heeft gereserveerd voor een rondgang gezet op 12 rondbogen en terugvallen op de paarsgewijze colonnetten met dunne kapitelen.  Men betreedt het langs een deur onder een gebroken boog in verbinding met de kloostergang en in de westelijke muur met een deur van dezelfde omvang betredend het gelijkvloers.  De galerij leidt in de zuidoostelijke hoek van de kruisbeuk naar een wenteltrap.





De 7-hoekige apsis, verlicht door 3 vensters, opent zich langs een gebroken boog, terugvallend op de half ingewerkte zuilen.  Het kapiteel is het noorden is dun, deze in het zuiden is gebeeldhouwd met 2 tov elkaar gestelde mannen met een vervormd gezicht daar zij gebeten worden door een leeuwin en door een vogeldraak met een schubbenstaart.  De basis van het noorden is gemoluurd met afgeplatte voetringen.  Het gewelf is vergelijkbaar met deze van de noordelijke absidiool.  Een doorgang laat toe om het koor direct te betreden.  Een nauwe doorgang komt hierop uit die toegang verschaft tot een verdedigingskamer, uitgewerkt tussen de zuidelijke gootmuur van het koor en de zuidelijke absidiool.



Het koor telt 2 traveeën.  De eerste die ongeveer vierkant is, is bezet door trappen waarlangs men de tweede bereikt.  Het gebroken tongewelf wordt er benadrukt door een rondgang gezet op de zware kraagstenen met 2 versierde tandingen.  De tweede travee is gescheiden van de eerste door een gordelboog terugvallend op zuilen omkaderd met colonnetten, allen met ruwe kapitelen.  De tweede travee is overwelfd met vierkante kruisribben, met een passend samengevoegde kruissleutel met sluitstenen.  De terugval is in het westen laat zich op de voorafgaande colonnetten, in het oosten op de stijgende zuilen in de inspringende hoeken gevormd door de muraalbogen die hetzelfde profiel hebben dan de ribben.  De rondgang rust in het noorden en het zuiden op de ruwe kraagstenen.  In het oosten is zij gezet op de breedte van het kooreinde.  Deze is doorbroken met een driehoek en elk van de gootmuren met een verdieping binnen de 2 bogen, en met een verdieping bovenaan met één enkele boog.  Het kooreinde wordt tevens doorbroken door een cirkelvormige oculus.





Bronnen.
- Jean Secret in Périgord roman; éditions de Zodiaque "La Nuit des Temps 27"; abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1979.
- Jean Secret in Promenades en Périgord; éditions de Zodiaque, "Itinéraires culturels, abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 2002.
- Jean Secret in Itinéraires romans en Périgord; éditions de Zodiaque "Les Traveaux des Mois 16"; abbaye Saint-Marie de la Pierre-qui-Vire 1977.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: