Zoeken in deze blog

maandag 30 juli 2018

Cathédrale Vieux-Saint-Vincent te Mâcon (Saône-et-Loire 71)

Cathédrale Vieux-Saint-Vincent 
te Mâcon

Geschiedenis.
Een 1ste gebedsplaats werd vermoedelijk in de 4de eeuw opgericht, op een plateau aan de oever van de Saône, onder de bescherming van de heilige Bartholomeus.  Deze was waarschijnlijk opgericht in de omgeving van een tempel toegewijd aan Mercurius, aan de rand van de Romeinse haven van Matisco.
In de 5de eeuw werd deze tempel vervangen door een kerk, waarschijnlijk op dezelfde plaats zoals eveneens gebeurde te Châlon-sur-Saône.
In de 6de eeuw bij de stichting van het bisdom Mâcon, verkeeg de stad een kathedraal onder de bescherming van Saint-Gervais-Saint-Protais.  De 1ste bisschop zou naar alle waarschijnlijkheid Placide geweest zijn.  Deze was buiten de omwalling gelegen en later in de 12de eeuw, werd de kathedraal op haar beurt beschermd door een eigen omwalling.  Deze ontwikkelde zich in de Middeleeuwen als een bisschopsstad.
In 543 schonk koning Childebert, op zijn terugtocht van een militaire expeditie in Spanje, een deel van de tuniek van de heilige Vincentius.  De kathedraal werd vanaf dat moment naar deze heilige vernoemd.
Van de primitieve kathedraal blijft geen enkel spoor over.  In 731 werd de stad en de kathedraal geplunderd door de Arabieren, bij hun invasie tot het noorden van Bourgondië.  Vervolgens werd deze in 742 vernield door een brand en in 834 geplunderd door de troepen van Lotharius.  In 937 werd de stad en de kathedraal opnieuw leeggeplunderd door de Hongaren en in 960 totaal vernield door een brand.
Een reconstructie begon op het einde van de 10de eeuw.  In de 11de eeuw realiseert zich tot een romaans gebouw met gewelven en torens, welke men kan aanduiden als vroegromaans.  Deze architecturale kenmerken kan men nog steeds bemerken aan de onderste overgebleven gedeelten van het bouwwerk. 








Einde 12de eeuw werden de romaanse beuken en koor verbouwd in een gotische stijl.  In de 14de en 15de eeuw werden de torens verhoogd en versierd met galerijen en waterspuwers.
Onder de godsdienstoorlogen heeft de kathedraal veel te lijden gehad, waarbij aan het timpaan veel schade werd berokkend.
Begin 17de eeuw wordt de kathedraal gerestaureerd door Monseigneur Dinet maar het blijft een fragiele structuur op een drassige bodem.
Slecht onderhouden, geparasiteerd door de omliggende gebouwen, opgetrokken aan de zijgevels, komt de kathedraal in een staat van verval terecht en wordt deze een gevaar voor de onmiddellijke omgeving.
In 1796 besluit het departement om de kathedraal af te breken, door het ontbreken van de nodige fondsen voor de restauratie, met uitzondering van de narthex en de torens omwille van de stevigheid van de romaanse funderingen.
De kathedraal was ongeveer 74 m lang en had een totale breedte van 30 tot 32 m.  De hoofdbeuk was 24,70 m hoog en de zijbeuken 12,30 m.  Zij bezat de vorm van een Latijns kruis met 3 beuken, met een overhellend transept, en werd beëindigd door een apsis zonder een toren op de kruising.  Zij bezat een dubbele galerij met één binnenin boven de grote bogen en één aan de buitenzijde langs de hoge ramen.
De grote klokken waren in de zuidertoren geplaatst en golden als de best klinkende van Frankrijk.
Elementen van de architectuur en sarcofagen worden nu tentoongesteld in het "Musée lapidaire du Narthex"; kapitelen, standbeelden en schilderijen worden bewaard in het "Musée des Ursulines".

Narthex.
Dit is een constructie die dateert uit de 12de eeuw met centraal een gewelf van kruisbogen en aan de zijkanten met een gebroken tongewelf.  Het decor aan de zijwanden is zorgvuldig verzorgd met bogen die op zuilen en pilasters steunen met hierboven prachtige, diep uitgehouwen kapitelen.










Het timpaan werd in de 16de eeuw tijdens de godsdienstoorlogen beschadigd en nadien opnieuw opgevuld met pleisterwerk.  Bij de restauratie van 1848 kwam deze opnieuw te voorschijn.  Het getuigt van een middelmatige stijl maar de samenstelling is van een originele visie.  Het is samengesteld uit blokken en de opstelling is verzorgd.
Blijkbaar is het werk in 2 fazen uitgevoerd.



Bovenaan een klein, halfrond timpaan dat oorspronkelijk een voorstelling gaf van Onze-Lieve-Heer-Hemelvaart.  Men bemerkt de lege mandorla waar zich de nu verdwenen Christus, in bevond met op de latei, de 11 apostelen.  Aan weerszijden van Christus bevindt zich de heilige Maagd Maria en de heilige Johannes, 2 engelen en 2 serafijnen met 4 vleugels.  De structuur van het geheel liet ook toe dat er hoogte genoeg was om tijdens optochten en processies, doorgang te bieden voor de kruisen en vaandels.  Onder het centrale gedeelte bevinden zich 5 gebeeldhouwde registers met een voorstelling van het Laatste Oordeel.





Onderaan in het 1ste register ziet men het oordeel met rechts de Verdoemden met de duivel en de engel die hen naar de hel toe, verwijst.  Links de Uitverkorenen die begroet worden door Christus in het Hemelse Jeruzalem.




In het 2de register bemerkt men de Opstanding van de doden met de klagende doden die hun graf verlaten.



In het 3de register ziet men de 24 ouderlingen van de Apocalyps.  Deze stelt zich samen uit 3 steenblokken waarvan in het centrum de 11 Apostelen.





Het 4de register stelt de Hemelvaart voor met aan weerszijden van Christus, de Apostelen en de engelen. 

Het 5de tenslotte met het Paradijs en de Uitverkorenen, serafijnen en de hand van God.


Het timpaan draagt nog de sporen van de oorspronkelijke polychromie en wordt omringd met een archivolt van bladermotief.


Het kapiteel dat de buitenste archivolt ontvangt bootst de verleiding van Christus na.  De kapitelen bovenaan de pijler die het bouwwerk dragen vertonen links de heilige Michaël die Satan verjaagt en rechts Christus die de Duivel tegenhoudt.


De andere kapitelen bezitten plantenmotieven die diep gegraveerd zijn in een okerkleurige zandsteen.  De basissen van de zuilen bezitten brede voetringen met plantenmotieven, palmbladeren of rozetten.





De overgang van de Narthex naar het vroegere schip bewaart aan de zijkant fresco's die tot midden 19de eeuw nog zichtbaar waren.  Hiervan is slechts nog 1 fragment zichtbaar aan de rechterzijde met een voorstelling van het Laatste Oordeel waarbij een groep Uitverkorenen het Paradijs betreden terwijl aan de linkerzijde waarschijnlijk de Hel was weergegeven.



Bronnen.
-Guy Lobrichon in Bourgogne romane; Editions Stéphane Bachès; Lyon 2013.
- Raymond Oursel in Bourgogne romane; Editions Zodiaque "la Nuit des Temps 2"; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1968.

- I. en J. Paymal in Eglises romanes de la Bourgogne du Sud; Tournus 1996.
- Raymond Oursel in Itinéraires romans en Bourgogne; Editions Zodiaque "Les Travaux des Mois 11"; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1977.
Bijlagen.

Geen opmerkingen: