Zoeken in deze blog

woensdag 20 juni 2018

Église Sainte-Maure-et-Sainte-Brigide te Nogent-sur-Oise (Oise 60)

Église Sainte-Maure-et-Sainte-Brigide 
te Nogent-sur-Oise

Geschiedenis.
De patronessen van Nogent-sur-Oise zijn 2 maagden uit Schotland die te Balagny-sur-Thérain zijn vermoord op het einde van de 5de eeuw.  Zij waren vooreerst ter plaatse begraven maar nadat koningin Bathilde kennis had genomen van de veelvuldige mirakelen die zich voordeden nabij hun graf, liet zij hun lichamen overbrengen naar de abdij van Chelles die zij in 645 had laten oprichten.  Toen de stoet halt hield te Nogent was het te Nogent dat zij hun graf kregen op het kerkhof.
Niets is er over de kerk gekend te Nogent van deze periode.  Zijn oprichting kon plaats gehad hebben op het einde van de 11de of begin 12de eeuw voor het schip, de klokkentoren en het transept.  Geen enkel document verschaft informatie over de oorsprong van de Romaanse kerk.  In 1185 werden de relieken van beide heiligen overgebracht naar de binnenzijde van de kerk, net voor hun canonisatie.  In 1241 schenkt koning Lodewijk de Heilige nieuwe schrijnen voorbestemd op de relieken van de 2 heiligen in onder te brengen.  In gezelschap van de bisschop van Beauvais verplaatst de koning zich naar Nogent.  De traditie verhaalt dat toen de koning de bescheiden Romaanse kerk zag, hij besliste om de kerk een nieuw koor te schenken om een ruimere plaats te creëren om de relieken in onder te brengen.  In 1245 begon de bouw van een hallenkoor.  De ongekende architect komt heel zeker niet uit de koninklijke kringen maar kende heel goed de werkplaatsen tijdens deze periode en liet te Nogent een gebouw van grote kwaliteit optrekken.
De kerk van Nogent bevond zich in een oud kwartier genaamd "Royaumont", waar deze abdij talrijke gronden bezat.  De westelijke gevel met het ingangsportaal onder een overdekt portaal komen uit op een plein dat in verbinding stond met het oude kerkhof.  Hiervan resten nog het kruis van het kerkhof, een doodskapel en een aantal oude grafzerken.  Nu staat slechts een nauwe doorgang toe om de noordelijke zijde te bereiken, de oostelijke gevel is enkel zichtbaar vanaf een privé-domein.
De kerk werd als historisch monument geklasseerd in 1846, 6 jaar na de publicatie van de eerste lijst van historische monumenten door Prosper Mérimée.


Beschrijving.
De kerk stelt zich samen met een Romaans schip bestaande uit 3 traveeën van einde 11de eeuw of begin 12de eeuw zonder zijbeuken, een transept van dezelfde periode waarbij de kruising de klokkentoren draagt en een hallenkoor uit de Gotische periode met 3 maal 2 traveeën van het midden van de 12de eeuw.  De kruisbeuken steken uit op het schip en staan in verbinding met deze langs 2 nauwe doorgangen, ook wel van het type Berry genoemd.  De 3 traveeën van het transept zijn vierkant en met dezelfde afmetingen.  De 3 beuken van het koor hebben dezelfde breedte maar zijn overlangs langwerpig.  De 6 traveeën van het koor zijn eveneens van dezelfde afmeting uitgezonderd de laatste travee van de middenbeuk die uitsteekt op de gevel van het kooreinde.
Het ingangsportaal van de westelijke gevel is voorafgegaan door een overdekt portaal en is niet voorafgaand aan de 13de eeuw.  Het transept bezit zowel aan de noordelijke als aan de zuidelijke zijde, een puntgevel maar ingesneden door de gootmuren van het koor die ongeveer dezelfde hoogte van het transept bereiken en verbonden zijn met de puntgevels.  De daken van de 3 beuken van het koor overdekken aldus ook de oostelijke uiteinden van de kruisbeuken.


De westelijke gevel en het koor zijn gebouwd in maatstenen en de gootmuren van het schip en het transept in heel regelmatige breukstenen.  De top van de puntgevel van de westelijke gevel wordt bekroond met een kruis.  De 2 moderne aangebrachte rondbogen nemen steun op de waterlijst die de muur van het schip begrenst.  Daaronder bevindt zich links van het portaal, het restant van een Romaans venster dat nog uitstekend zichtbaar is met zijn rij van staafvormige kanteelversiering dat zich verderzet op het niveau van de imposten.


Rechts van de ingang is het portaal opengewerkt door een spitsboog die begrenst wordt met 2 colonnetten met kapitelen.  De ingang van de kerk is een eenvoudige, rechthoekige deur zonder versiering.  De westelijke muur wordt begrensd door weinig uitstekende steunberen met hierop een schuine waterlijst.  De steunberen van de gootmuren van het schip zijn hiertegenover verschillend daar zij gescandeerd worden door een korte tussenliggende waterlijst.  Bovenaan de muren stelt de gootklos grote modillons voor welke zwaar zijn gebeeldhouwd.  Een deel van de gootklos is er ook verdwenen.




De klokkentoren gaat door als één van de mooiste Romaanse klokkentorens met 3 verdiepingen in de vallei van de Oise.  Hij is eveneens één van de zeldzaamste Romaanse klokkentorens met 3 verdiepingen die de regio kent.  De steunberen beëindigen zich op de 2de verdieping.  Zowel in het noorden als in het zuiden vallen de steunberen terug met 2 hernemingen en dit op het einde van de basis van de klokkentoren als op het einde van de 1ste verdieping.  De 1ste verdieping is gedeeltelijk verborgen door de daken van het schip en het koor.  De grens tussen de basis en de 1ste verdieping alsook tussen de 2de en de 3de verdieping is gekenmerkt door een rij van staafvormige kanteelversiering die gans rond de toren loopt, ook op de steunberen.




Tussen de 1ste en de 2de verdieping vindt men een motief terug dat eerder zeldzaam is in de regio.  De 1ste verdieping houdt 2 paarsgewijze bogen in per zijde.  De archivolten zijn versierd met een rij van staafvormige kanteelversiering op de 1ste als op de 2de verdieping, en met rijen van diamantpunten op de 3de verdieping.  In al de gevallen verdelen de boogreeksen zich in hetzelfde dekstuk in de vorm van een uitstekende waterlijst en zetten zich verder gans rond de toren, en eveneens op de steunberen.



Op de 1ste en de 2de verdieping zijn de openingen elk geflankeerd met 2 zuilen met kapitelen die versierd zijn met gevarieerde motieven, krullen, personages, geometrische motieven en palmetten.  Deze zuilen zijn monoliet.
Op de 3de verdieping worden de openingen verdeeld in het midden door zware zuilen die hier passend zijn samengevoegd en voorzien van kapitelen met grote afmetingen.  Daar er op deze verdieping geen steunberen zijn, zijn de hoeken er bezet met half ingewerkte zuilen, gedeeltelijk gedraaid.  De muren beëindigen zich hier door een gootklos in de stijl van de streek van Beauvais en is gevormd met kleine rondboogreeksen terugvallend op de gebeeldhouwde kraagstenen van maskers en elk verdeeld door 2 meer kleinere boogreeksen.




Bronnen.
Jean-Marie Tournebize in Nogent-sur-Oise : Une communauté à travers les âges; Ed. Barré-Dayez; Paris 1977.
Maryse Bideault en Claudine Lautier in Île-de-France Gothique I; Les églises de la vallée de l'Oise et du Beauvaisis; Ed A. Picard 1987.
Anne Prache in Île-de-France Romane; Editions Zodiaque; La Nuit des Temps 60; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1983.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: