Zoeken in deze blog

maandag 18 juni 2018

Eglise Notre-Dame de la Nativité te Lavilletertre (Oise 60)

Eglise Notre-Dame de la Nativité 
te Lavilletertre

Geschiedenis.

De stichtingsdatum van de parochie is niet gekend en men is niet op de hoogte van de omstandigheden van de bouw van de kerk.  Deze is toegewijd aan OLV onder het bijzondere patronaat van de geboorte van Maria.  Tijdens het Ancien Régime hing Lavilleterte af van het aartsbisdom van Rouen, de aartsdekenij van de Franse Vexin met zetel te Pontoise, en de dekenij van Chaumont.  De begever van prebenden van het priesterambt is de aartsbisschop van Rouen en geen abdij, een priorij of kapittel zoals dit geregeld het geval was.  Het grootste gedeelte van de tienden behoren aan de priester.  De geschiedenis van de parochie is nog niet het voorwerp geweest van publicaties maar de kerk heeft reeds vroeg de interesse opgewekt van de archeologen en is goed bestudeerd geweest.  In tegenstelling tot het merendeel van de kerken in de regio is zij nooit het voorwerp geweest welke haar structuur of uitzicht wijzigden en het probleem van zijn oorspronkelijk plan en de constructie van de verschillende delen stelt zich dus niet.  De constructie heeft zich opeenvolgend voorgedaan, beginnend met het westelijke portaal en niet het kooreinde zoals het de traditie was.  Het moest hier gaan om een opeenvolgende vervanging van een ouder gebouw waarbij het koor werd bewaard tot de volledige beëindiging van het nieuwe schip.  De datum kan bepaald worden dankzij een stilistische analyse en de vergelijking met kerken van dezelfde periode in de regio maar kan niet precies zijn daar er heel weinig kerken van de 12de eeuw gedateerd zijn door documenten uit de archieven of door inscripties.  Men moest rekening houden dat de kerk niet opgericht is in één enkel ontwerp en door dezelfde ploeg van werknemers en artiesten.  Volgens Louis Régnier schijnt het schip ontstaan te zijn uit 2 opeenvolgende constructiefazen, en het transept en het koor zijn niet van hetzelfde ontwerp als het schip.  Blijkbaar is de kerk voorafgegaan aan de kathedraal van Senlis, de abdijkerk van Saint-Gemer-de-Fly en de collegiale Saint-Evremond van Creil die begin 20ste eeuw werd afgebroken.  De buitenste versiering van de vensters van de zijbeuken is analoog aan deze van Chars wat er zou op kunnen wijzen dat dezelfde ploeg van kunstenaars er zou gewerkt hebben.  Voor het westelijke portaal stelt Louis Régnier een datum voor van ten laatste 1140 en voor het kooreinde, ongeveer 1170.  De centrale klokkentoren zou nog van een iets latere datum zijn.  Deze datering is niet betwist en aangenomen door andere auteurs.
Tijdens de Engelse invasie van 1418 of 1419 zou de kerk geschonden zijn en gebruikt als opslagplaats voor de bevoorrading maar geen enkele aanwijzing bevestigt deze mondelinge overlevering.  De niet verklaarde wijzigingen ondergaan aan enkele kapitelen van de zuidelijke pijlers zijn eerder het gevolg van een felle brand rond dezelfde periode die sporen heeft nagelaten op de muren en de pijlers.  Het is waarschijnlijk dezelfde brand die de bewoners verplichtte om de gewelven van het schip vanaf de 2de travee, alsook de 1ste, de 3de en de 4de travee van de noordelijke zijbeuk te reconstrueren.  De herwerking van de laatste gewelven is van later namelijk van het midden van de 16de eeuw.  In al de gevallen zijn de oorspronkelijke steunpijlers onveranderd gebleven en voor sommige gewelven zijn de sluitstenen van de oorspronkelijke ribben opnieuw gebruikt geweest.  De kerk heeft slechts 3 veranderingen gekend.  De 1ste is de afbraak van de zuilen van de gordelbogen in het schip, onderaan de kapitelen.  Deze verrassende operatie is gemotiveerd om plaats te winnen en de zichtbaarheid naar het koor te vergemakkelijken.  De breedte van het schip tussen 2 cilinders was aanvankelijk 3,68 m en kon uitgebreid worden tot 4,65 m.  De 2de wijziging is het dichtstoppen van 2 altaarnissen in de oostelijke muren van de kruisbeuken.  Met een breedte van 2 m en een diepte van 70 cm waren deze niet uitstekend aan de buitenzijde.  De 3de verandering is de herwerking van het zijportaal in het midden van de zuidelijke zijbeuk tijdens een recentere periode.  Ten slotte is er een grote sacristie  geplaatst geweest in de hoek tussen de zuidelijke kruisbeuk en het koor.
Het gebouw is als historisch monument geklasseerd geweest in 1862, slechts 22 jaar na de klassering van de eerste 934 gebouwen in Frankrijk.  De kerk behoort eigenlijk tot de vroegst overwelfde kerken met kruisribben waarvan zij het meest complete en homogene voorbeeld vormt.  Na het wegnemen van het schadelijke houtwerk voor de bewaring van de gebeeldhouwde elementen zijn onhandige restauraties ondernomen.  De 2 kruisbeuken zijn aan de binnenzijde afgekapt geweest en hebben alle karakter verloren.  In de noordelijke kruisbeuk zijn de oorspronkelijke kapitelen en basissen van de zuilen vervangen door kapitelen en basissen zogenaamd in de stijl van de 13de eeuw.  De colonnettenbundels ten oosten van het koor zijn op dezelfde manier vervaardigd.  Tenslotte nam Alphonse Simil, als hoofdarchitect van de dienst historische monumenten, de leiding van de restauratiewerken.  Hij vervangt de basissen van de beschadigde zuilen in de ganse lengte van de pijlers van het schip en ten westen van het koor maar respecteert hierbij de oude, verminkte kapitelen en laat ze op hun plaats.  In één enkel geval laat hij een gehistoriseerd kapiteel welke 2 duiven voorstelt die uit dezelfde kelk drinken, weghalen en vervangen door een kopie.  Maar door geldgebrek is deze kopie nooit gerealiseerd geweest en het originele is verloren gegaan.  De kerk bezit nog wel een kapiteel van hetzelfde type.  Een diepe gleuf in de colonnet ten noorden aan de boog die de zuidelijke zijbeuk verbindt met de zuidelijke kruisbeuk, herinnert nog aan het verloren gegane kapiteel.  Achteraf heeft men een niet gebeeldhouwd kapiteel in de plaats gesteld.  De kapitelen van de zijbeuken en de grote boogreeksen blijven gedeeltelijk met een dunne laag van muurverf bedekt zodat de details van het beeldhouwwerk verborgen blijven.


Beschrijving.

Ongeveer regelmatig georiënteerd met een lichte afwijking van de as naar het zuidoosten aan de zijde van het kooreinde, beantwoordt de kerk aan een kruisvormig plan.  Zij stelt zich samen met een schip van 5 traveeën met 2 zijbeuken, met een breed uitstekend transept, en met een koor van 1 travee beëindigd met een vlak kooreinde.  De 1ste travee van het schip is horizontaal onderverdeeld tussen een narthex op het gelijkvloers en een tribune op de verdieping.  Het transept en het koor zijn licht afgeweken naar het noorden in overeenkomst met het schip.  Een traptoren bezet de hoek tussen de zuidelijke kruisbeuk en het koor, vervolgens is er achteraf een sacristie aan toegevoegd.  De binnenste lengte van het gebouw meet 32,65 m en de lengte van het transept van noord naar zuid meet 17,85 m.  De breedte van de hoofdbeuk is onveranderlijk 4,65 m tussen de muren, het portaal en het kooreinde.  Dit is eveneens de breedte van het transept.  De hoogte onder de top van de gewelven meet 10,55 m in het schip en zichtbaar hetzelfde in het transept en het koor.  Tussen deze gewelven is enkel de kruising van het transept vierkant.  De traveeën van het schip zijn onregelmatig langwerpig daar de traveeën van de zijbeuken vierkant zijn.  De kruisbeuken zijn groter in lengte als de diameter van de kruising en het koor is nog diepliggender.  Het geheel van de kerk is overwelfd met ribben.  Als bijzonderheid bemerkt men 2 gewelven voor de 1ste koortravee, één die de tribune vormt en één daarboven.  Men betreedt de kerk langs het westelijke portaal van het schip of langs het zijportaal in het midden van de zuidelijke zijbeuk.  Het schip, de kruisbeuken en het koor zijn overdekt met daken van 2 hellingen loodrecht op de klokkentoren en vormen een puntgevel aan hun uiteinde.  Het zadeldak van de klokkentoren is op de hoofdas van het gebouw afgelijnd.  De zijbeuken zijn begiftigd met licht overhellende afdaken wat de lichtinval in het schip door de hoge vensters bevorderd.

De westelijke gevel.

De westelijke gevel is verticaal onderverdeeld door de steunberen in uitstek op het schip maar onderverdeeld in 5 tussenliggende taluds.  De steunberen van de zijbeuken tellen er maar 3.  Het metselverband is volledig in maatstenen zoals voor het merendeel van de muren van het gebouw wat heel zeldzaam is voor een plattelandskerk van deze periode.  De westelijke muren van de zijbeuken zijn naakt uitgezonderd een schietgat die de trapkoker rechts verlicht.  De puntgevel is eveneens naakt maar draagt de sporen van een dichtgestopt venster.  Op het niveau van de 1ste verdieping is de tribune verlicht door een rondboogvenster van middelmatige omvang en geflankeerd met 2 gemetselde colonnetten die kapitelen dragen.  Op de imposten bovenaan rust een torische archivolt met daarboven een hollijst en met een rij van palmetten van acanthusgebladerte, onherkenbaar geworden zoals de kapitelen.  De ene schijnt versierd met palmetten van acanthusgebladerte, de andere met waterplanten.  De basissen komen naar het schijnt overeen met deze van de colonnetten aan de binnenzijde van de kerk.  Dit vensters dient als model voor al de andere vensters uitgezonderd deze van het kooreinde welke iets breder is, en deze van het transept maar zonder versiering.



De viervoudige archivolt met zijn 2 rijen van 4 colonnetten in uitsprong en zijn viervoudige archivolt is even breed dan de beschikbare ruimte tussen de 2 steunberen van het schip.  Het is het grootste Romaanse portaal in de Franse Vexin met een opening van 2,35 m breed en 2,53 m hoog.  Het is heel diepliggend zonder een grote uitsprong.  Het schijnt uitgewerkt te zijn in de dikte van de muur wat enkel zinsbedrog is daar deze muur 2 trapkokers omsluit, aan iedere zijde van het portaal.  Het timpaan is op een ongekend moment verloren gegaan.  De aankleding van de archivolten is beter bewaard dan de zuilen en hun kapitelen, en de basissen zijn zelfs onherkenbaar geworden.  Begin 20ste eeuw kon Pierre Coquelle deze nog herkennen met rechts rankenversiering, palmetten en opgerold gebladerte en links met 2 vogels die een druif verorberen, 2 beren die zich aan dezelfde maaltijd tegoed doen, palmetten en waarschijnlijk een neergehurkte man.  Louis Régnier die ongeveer op hetzelfde moment het portaal onderzocht, herkende rechts sierlijke rankenversiering met een beschadigd mensenhoofd, 2 keer 2 rijen van omgebogen acanthusgebladerte en vervolgens 2 kleine knoppen boven ontluikend gebladerte.  Links herkende hij geen druiven maar mensenhoofden verslonden door vogels, viervoeters en fabeldieren.  Het binnenste kapiteel toonde daarbij nog een tak en een zuil.  De dekstukken zijn versierd met rankenversiering.








De binnenste archivolt is licht gebroken terwijl de anderen in rondboog zijn.  De voorste zijden van de 4 archivolten zijn versierd van in het midden naar buiten toe met een ingewerkte voetring, vrijgemaakt door een hollijst; een rij van gebroken staven afgezet met 2 lijstjes en vrijgemaakt door een hollijst, met aan het binnenwelfvlak een 2de rij van minder uitstekende gebroken staven loodrecht geplaatst om aan de hoek een ruit te vormen, een gekanteelde zaagtandfries onderaan begrensd door een heel fijne voetring; en 2 voetringen van een ongelijke diameter gescheiden door een hollijst.  Naar Pierre Coquelle zou dit de enige gekanteelde zaagtandfries zijn in de Vexin.



Het buitenwelfvlak van de laatste archivolt stelt een optocht van verschillende soorten dieren voor, misschien het verlaten van de Ark van Noë links viervoeters en gevogelte rechts.  Volgens Pierre Coquelle zou het onmogelijk zijn om de dieren te herkennen terwijl Roger Régnier ook vissen en fantasiedieren ziet.  Een eeuw later zijn deze veronderstellingen nog onmogelijk om deze te verifiëren.




Zijdelings verheffingen van het schip en de zijbeuken.

De zijdelingse verheffingen van het schip en de zijbeuken zijn volledig opgebouwd in maatstenen. De kerk onderscheidt zich van het merendeel van de andere kerken van de 12de eeuw in de regio door de overvloedige versiering van het geheel van zijn vensters.  Te Chars zijn enkel de vensters van het 1ste niveau versiert.  In dit geval staat boven elk een archivolt met lijstwerk dmv een voetring, een hollijst en een 2de voetring voor de vensters van de zijbeuken alsook een gegraveerde of gebeeldhouwde fries met motieven als veellobbige bladeren, bloemen of eenvoudige aronskelk- of waterleliebladeren.  Zelden figureert hetzelfde motief of meer dan 2 archivolten.  De archivolt en de fries vallen in hun geheel terug op hetzelfde dekstuk van iedere zijde die een bandlijst, lijstwerk of een aanloop ontvangt.








Aan weerszijden van de lagere vensters zet het dekstuk zich verder tot de steunberen.  Zowel boven- als onderaan is deze gedragen door 2 colonnetten met kapitelen.  Op het niveau van de hoge vensters beperkt het beeldhouwwerk zich tot platte bladeren in zwak reliëf die meer gegraveerd als gebeeldhouwd zijn.  Op het niveau van de zijbeuken vertonen de kapitelen het tegengestelde met acanthusgebladerte van goeie makelij met uitzondering van een jeugdig iemand en een masker aan de 4de travee van de zuidelijke zijbeuk en een monsterachtig gezicht aan de 5de travee.  Zij brede mond bedekt 2 rijen van scherpe tanden en zijn oren lijken op omgebogen palmetten.  Wat betreft de colonnetten zijn deze dwarsliggend aan weerszijden van de hoge vensters maar schijnen ingebouwd te zijn met de muur.  De basissen zijn niet gesitueerd op het niveau van de drempel maar een halve steenlaag hoger.  Reeds bij een vroegere restauratie is een deel van de basissen vervangen door karig gebeeldhouwde blokken.  Noch de archivolten, noch de colonnetten flankeren direct de bogen.  Deze zijn heel wat kleiner en omringd met een kleine uitstek naar buiten toe.  De hoge vensters rusten op een torische kordonlijst, iets boven de top van de afdaken van de zijbeuken.  De versiering is vervolledigd door de gootklossen met kraagstenen die voor het merendeel gebeeldhouwd zijn met masker aan de zuidelijke zijde maar geregeld onbehouwen zijn aan de noordelijke zijde.  De steunberen begrenzen de traveeën.  Op het niveau van de zijbeuken zijn deze gescandeerd met 2 druiplijsten in zwak reliëf en vallen terug door een korte talud.  Op het niveau van de hoge vensters zijn de steunberen enkel gescandeerd door één druiplijst.  In beide gevallen steunen zij tegen de gootklos en hebben dus geen talud bovenaan.  De eerste is breder door de dikte van de gevel die het portaal en de trapkokers inhoudt.  In het zuiden ontbreken 2 steunberen en een moderne ingang opent zich in de 3de travee van de zijbeuk.  Het blijft de vraag of deze een venster of een oude Romaanse ingang heeft vervangen.  De venster van de 2de travee is herdaan geweest onder M. Simil.  Over het algemeen is de staat van bewaring beter in het zuiden dan in het noorden.










De oostelijke gedeelten en de klokkentoren.

Deze zijn over het algemeen gebouwd in middelmatig metselverband maar de puntgevels, de hoge gedeelten van de muren van de kruisbeuken en de oostelijke muur van de noordelijke kruisbeuk zijn merendeels gebouwd in onregelmatige breukstenen.  De gootklossen van de kruisbeuken hebben eenvoudige, schuin afgewerkte tabletten die rusten op de niet gebeeldhouwde kraagstenen.  De gootklossen van het koor zijn in ojief en zijn herdaan geweest in de 16de eeuw of later.  De kruisbeuken zijn enkel geflankeerd door 2 rechthoekige steunberen aan de hoeken.  Eigenlijk bezitten deze geen steunberen die naar het westen of het oosten gericht zijn.  Enkel de noordelijke en de zuidelijke eindmuur zijn gestut door 2 steunberen in uitstek die 2 maal terugvallen door een korte talud en beëindigen zich eveneens door een korte talud.  Zij vertonen een gelijkenis met deze van de zijbeuken.  Aan het kooreinde heeft de ontwerpmeester teruggegrepen naar de gebruikelijke samenstelling, hetzij 2 rechthoekige steunberen per hoek.  Zij zijn voorzien van een bijkomende terugval in overeenkomst met deze van het transept.  De noordelijke en zuidelijke vensters van het transept zijn niet versierd.  Ten oosten van de noordelijke kruisbeuk bemerkt men nog nabij de grond de dichtgestopte boog van de altaarnis.  Deze heeft een monoliet linteel en gelijkt op een schietgat.  Meer versierd zijn de vensters van het koor.  Deze zijn gedecoreerd volgens dezelfde principes als de hoge vensters van het schip en geflankeerd door colonnetten.  Op de plaats van de bovenste fries bevindt zich enkel schuin afgewerkte bandlijst.  Enkel het venster aan het kooreinde is voorzien van een versiering analoog met de binnenzijde.  De cilindrische traptoren in de hoek tussen het koor en de zuidelijke kruisbeuk wordt verlicht door enkele kleine schietgaten en is getooid met een kegelvormig dak in steen.  Dit dak bevindt zich 6 aanzetten boven de gootklos.  Deze verschilt met de andere gedeelten van de kerk en bootst een dakgoot "beauvaisine" na door zijn rondboogreeksen die terugvallen op de kraagstenen.  De boogreeksen zijn echter niet onderverdeeld in 2 kleinere boogreeksen maar er bevindt zich een soort van pendentief in bas-reliëf, in het midden van iedere boogreeks.






De klokkentoren met zadeldak bezit een perfect vierkant en stelt zich samen met 2 verdiepingen bovenaan de kruising van het transept.  De 1ste heeft als doel om op te rijzen boven de daken.  Elk van zijn hoeken is gestut door 2 platte steunberen die zich op middenhoogte uitzetten en zich losmaken van de hoeken van de toren.  Iedere zijde is doorbroken met een kleine, niet versierde rondboog.  Op het niveau van de klokkenverdieping nemen de zware colonnetten de plaats in van de steunberen en begrenzen aan de hoek een fijnere colonnet.  Deze 3 colonnetten per hoek zijn voorzien van basissen met klauwen en dragen kapitelen gebeeldhouwd met plat gebladerte of Gotisch knoppen die het beëindigen van de constructie bepalen op een datum van na het midden van de 12de eeuw, ongeveer rond 1170.  De kapitelen zijn met 4 aanzetten ingebracht onderaan de gootklos met kraagstenen.  De zware colonnetten beëindigen zich door een talud.  Iedere zijde van de klokkenverdieping is doorbroken met 2 hoge rondbogen die begrensd zijn met fijne colonnetten met kapitelen met daarboven een torische archivolt.  Hierbij vervoegt zich een 2de archivolt van hetzelfde profiel samen met spijkerkoppen.  De bovenste archivolt valt terug op een zware colonnet voor het tussenstuk en op 2 fijne colonnetten zowel rechts als links.  Het geheel van de kapitelen van de bogen is versierd met knoppen.  Als dekstuk hebben zij eenvoudige, schuin afgewerkte tabletten die de hardheid van de gootklos bepalen maar contrasteren  met een decor van omgekeerde vissen.  Iedere  puntgevel is doorbroken met een rondboog.  Fijne colonnetten dragen de kapitelen met knoppen en zijn aangebracht voor de steunmuren.  Zij ondersteunen een onvolledig fronton beëindigd door een kort dak.  Het bovenste gedeelte van de dekstukken die kubische blokken zijn, en de helling van de frontons zijn versierd met een rij van spijkerkoppen.  Een fijne, torische archivolt is gebeeldhouwd in het fronton.  De top van het dak bereikt een hoogte van 31 m.






Bronnen.

- Pierre Coquelle in Les portails romans du Vexin Français et du Pincerais; Pontoise 1906; te lezen in worldcat.org en gallica.bnf.fr.
- Bernard Duhamel in Guide des églises du Vexin Français, Lavilletertre; Editions du Valhermeil; Paris 1988.
- Anne Prache in Île-de-France romane in Editions Zodiaque "la Nuit des Temps 60"; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1983.
- Louis Régnier in L'église de La Villetertre in Congrès archéologique de France; 72ième session Beauvais 1905; Paris 1906.
- Dominique Vermand in Eglises de l'Oise, Canton de Chaumont-en-Vexin, Vexin et pays de Thelle 2003 te lezen in www.eglisesdeloise.com.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: