Zoeken in deze blog

dinsdag 19 juni 2018

Eglise Saint-Lucien te Montmille (Oise 60)

Eglise Saint-Lucien 
te Montmille

Geschiedenis.
Rond 922 geeft Bovon, bisschop van Beauvais, Fouquenies aan de abdij Saint-Lucien te Beauvais waar hijzelf nog monnik was geweest vooraleer hij tot bisschop werd benoemd in 921.  Fouquenies bezit een parochiekerk met als patroon Saint-Lambert.  Het gehucht Montmille is de zetel van een Benedictijnse priorij welke toebehoort aan de abdij Saint-Lucien van Beauvais.  Deze is ten titel van Saint-Maxien en draagt ertoe bij te geloven dat deze ook de werkelijke patroonheilige is van de kerk.  In een eerste periode huisvest de priorij de prior en vier monniken.  Vervolgens is het nog enkel de prior die er verblijft.  Het is de prior die tot priester wordt benoemd van de parochiale kerk Saint-Lambert alsook van Saint-Just-des-Marais te Beauvais.  De prior wordt dus beschouwd als de oorspronkelijke priester van Fouquenies.  De tienden van Herchies, van de velden van Mie-au-Roi en van de vallei van de Lépine behoren tot de priorij Saint-Maxien.  Herchies is een oud gehucht van Fouquenies dat pas een gemeente zal worden in 1839 en maakt deel uit van de parochie Saint-Lambert tot en met de Franse Revolutie.  De gronden van de priorij vormen een kleine heerlijkheid met een baljuw en houdt de gronden in van Auchy-en-Bray, Fouquenies, Herchies, Pierrefitte-en-Beauvaisis, Ons-en-Bray, Savignies, enz....  Om een ongekende reden behoort de priorij in 1354 aan de kardinaal Guy de Boulogne die het 2 jaar later overdraagt aan de abdij Saint-Lucien.  Door een decreet van 1668 wordt de priorij verenigd met het seminarie van Beauvais en houdt aldus op te bestaan.  Zijn gronden en inkomsten dragen dan bij tot het financieren van het seminarie.
Sinds het herstel van de vieringen na de Revolutie worden de erediensten van Fouquenies in de oude priorijkerk van Montmille gehouden.  Samen met Herchies vormt Fouquenies een hulpkerk van de parochie Saint-Pierre van Beauvais.  In de zin van het herstel van de bedevaart in 1847 bekomt Mgr. Gignoux een koninklijk besluit van Louis-Philippe dat Montmille bevordert tot onafhankelijke parochie.  Aan het hoofd installeert hij abt Eugène Durosoy als priester.  Dit succes en de heropflakkering die de bedevaart kent, dragen erbij toe dat de bisschop de priorij van Montmille wil herstellen.  Er zou een nieuwe gemeenschap van priesters moeten komen afhangende van een congregatie van missionarissen en de oude afhankelijkheden van de priorij worden opnieuw aangekocht om hen te kunnen herbergen.  Het idee gaat er vanuit dat de priesters het werk van Saint-Lucien verderzetten en in de omstreken gaan prediken.  Spijtig genoeg kan de priorij zich niet lang handhaven om reden van een slecht beheer en sluit in 1861. 
Nu is Montmille niet langer een parochie.  Met de rest van het grondgebied van de gemeente Fouquenies, maakt het gehucht deel uit van de parochiegemeenschap van Milly-Troissereux-Fouquenies-Herchies-Bonnières.  Sinds 1996 toen de 46 parochies van het diocees van Beauvais heringedeeld zijn, heeft de gemeenschap officieel het statuut van parochie verloren en is nu geïntegreerd in de grote parochie van Haut-Beauvaisis waarvan de patroon Saint-Lucien is.
De kerk vertegenwoordigt één van de oudste religieuze gebouwen van het departement en is voortgekomen uit 2 min of meer opeenvolgende constructiecampagnes.  Het schip vormt het oudste gedeelte maar moest hersteld worden na een brand.  Bij deze gelegenheid zijn de zijbeuken afgebroken of misschien zelfs later.  Het transept en het koor zijn homogeen en voortgekomen uit dezelfde constructiecampagne maar enkel het koor was oorspronkelijk overwelfd.  Iets voor het midden van de 19de eeuw is de herinnering aan deze gewelven verloren gegaan waardoor verondersteld wordt dat hun afbraak of instorting reeds heel lang geleden moet gebeurd zijn.  Het koor is gebouwd bovenaan een crypte om de oneffenheid van het terrein te compenseren.  Verbonden aan de legende van Saint-Lucien is deze crypte nooit in de vergetelheid geraakt en zelfs voor de kerk zelf bestudeerd door architect Baruch Weil in 1847.  Hij veronderstelt dat de crypte dateert van de 11de eeuw maar heeft zich nooit de vraag gesteld of zij van na de bouw van de kerk zou dateren.  Volgens Weil komt de situatie van de crypte boven het koor overeen met het gebruik in de 11de eeuw maar hij kan geen enkel argument aanbrengen om zijn datering te staven.  De legende van Saint-Lucien duidt aan dat er in 585 een crypte bestond maar deze is heel zeker niet dezelfde.  Geen enkele archeoloog heeft de vraag omtrent de datering die door Weil verondersteld was, onderzocht.  Clément laat ze teruggaan tot de 9de eeuw maar het zou hier enkel kunnen gaan om een persoonlijk sentiment daar hij dit nooit heeft kunnen staven.

(foto Wikipedia)

De datering van de kerk zelf blijft ook onzeker.  Eugène Woillez die de eerste auteur was om de Romaanse kerken in de streek van Beauvais wetenschappelijke te bestuderen, in de loop van de jaren 1840, situeert het geheel van de kerk in de 11de eeuw.  Woillez kon zich echter bijna niet gaan steunen op andere werken en zijn datering zijn geregeld in twijfel getrokken door meer recentere auteurs.  Er is zelfs geen enkele andere specialist met naam die een archeologische studie van de kerk van Montmille heeft gepubliceerd na Woillez.  Verschillende auteurs doen toch kort een vermelding naar de kerk van Montmille en het is mogelijk om de eerste helft van de 11de eeuw naar voor te brengen als waarschijnlijke datum van de oprichting van het schip.  Het is moeilijker om de oostelijke delen te gaan dateren.  Anne Prache veronderstelt dat dit niet veel later zou zijn dan het schip maar ze baseert zich enkel en alleen op het kleine kubische metselverband en het algemene aspect van het gebouw.  Voor de rest schijnt zij de huidige staat van het gebouw niet in aanmerking te nemen daar zij geen enkele vermelding doet over het verdwijnen van de gevel, van de grote vensters van het schip en de ribgewelven.


Beschrijving.
Onregelmatig georiënteerd naar het noordoosten aan de zijde van het kooreinde, beantwoordt de kerk aan een heel eenvoudig plan in de vorm van een kruis.  Zij stelt zich samen met een schip van 3 traveeën dat oorspronkelijk geflankeerd werd met 2 zijbeuken die met elkaar in verbinding stonden langs 6 grote boogreeksen in het noorden en het zuiden, met een breed aanpalend transept sinds het verdwijnen van de zijbeuken, met een koor van 2 traveeën welke zich beëindigt door een plat kooreinde, met een crypte van 2 traveeën onder het koor, met een spits die zich verheft bovenaan de kruising van het transept en met een moderne sacristie in de hoek tussen de zuidelijke kruisbeuk en het koor.  Er zijn dus geen oostelijke kapellen of absidiolen maar een dichtgemetselde rondboog is nog steeds zichtbaar ten oosten van de noordelijke kruisbeuk.  Zij moest overeenkomen met een absidiool die door haar ligging niet in verbinding kon staan met het koor.  De kerk is symmetrisch in de lengte van haar as met uitzondering van het portaal aan het begin van de zuidelijke muur van het schip die geen homologie vertoont met het noorden en het westelijke portaal heeft vervangen waarvan ieder spoor verdwenen is.  Men daalt af naar de crypte langs de treden toegankelijk langs de 2 kruisbeuken waarvan de deuren zijn ingewerkt in het houtwerk van de retabels van de kruisbeuken.  De schacht van de trappen is in een tongewelf, de crypte zelf heeft graatgewelven.  De kerk zelf is overwelfd met ribgewelven maar alle gewelven zijn neogotisch en houden als oude elementen enkel de colonnetten met kapitelen in, aan de 4 uiteinden van het koor.
De lengte binnenin van het koor is 34,35 meter waarvan 16,25 meter voor het schip en 10,50 meter voor het koor.  De 2 buitenste muren van het transept zijn verlengd tot 18,75 meter.  De gootmuren van het schip hebben een hoogte van 10,55 meter terwijl deze van de oostelijke gedeelten enkel 8 meter bereiken.  Het schip is ook breder dan het koor en meet 6,45 meter breedte tegen 5,50 meter voor het koor.  De zijbeuken hadden een breedte van 3,55 meter zodat de beide zijbeuken samen breder waren dan het schip.  Het is eveneens interessant om de afmetingen van de crypte met deze van het koor te vergelijken daar zij 0,10 meter langer is en 0,30 meter nauwer maar de hoogte onder de top van de gewelven is beperkt tot 3,25 meter.

(foto Wikipedia)


Buitenzijde.
Gans de kerk is gebouwd in kleine onregelmatige breukstenen.  Enkel de hoekverbindingen, de top van de muren en de omtrek van de deuren en de vensters zijn een uitzondering waarbij men grote stenen in metselverband ziet.  Aan de uiteinden van het schip, de kruisbeuken en het koor figureren  twee rechthoekige en verticale steunberen.  Twee anderen voegen zich aan de tussenruimte tussen de 2 traveeën van het koor in.  Deze steunberen zijn plat maar minder dan bij de eerste Romaanse kerken in de regio.  Zij beëindigen zich met een talud die zich situeren op 2/3 van de hoogte van de gootmuren.  Op sommige plaatsen vervangen verschillende aanzetten in rode baksteen een maatsteen.  De tussenliggende steunberen van het koor verklaren zich door zijn oorspronkelijke overwelving.  De oude vensters van het schip zijn gesitueerd onmiddellijk  onder de top van de muren zoals met het Basse-Oeuvre te Beauvais.  Het is een kenmerkende trek van de Karolingische kerken vanaf het tweede kwart van de 9de eeuw.  In het zuiden schijnen de dichtgemetselde vensterbogen licht gebroken.  De huidige vensters in het zuiden van het schip dateren van de 16de eeuw zoals het zuidelijke portaal.  De vensters in het noorden van het schip zijn iets kleiner en zijn doorbroken geweest in het midden van de 19de eeuw.  De kruisbeuken bewaren als hun oorspronkelijke vensters niet meer.  Er waren 2 boven elkaar gestelde bogen aan de uiteinden van dezelfde afmeting dan de vensters van het schip en een nauwere boog in iedere zijmuur.  Men heeft enkel het bovenste venster van de 2 muren aan het uiteinde gelaten.  Het koor bezit 5 vensters die groter zijn dan deze van het schip met 2 in het noorden, 1 aan het kooreinde en 2 in het zuiden.  Onderaan de tweede travee voegen zich 3 kleine bogen toe die met de crypte overeenkomen.  Eén in het noorden, één aan het kooreinde en één in het zuiden.  Aan alle zijden van de kerk is er niet het minste spoor van een architecturale versiering te vinden.
Sedert een onbepaalde tijd is de westelijke gevel ongeveer volledig verborgen door het gebouw van de oude priorij.  De gevel was nochtans het meest interessante gedeelte aan de buitenzijde van de kerk daar zijn puntgevel van een bescheiden versiering heeft genoten.  Deze hield 4 horizontale randen in ttz een schuin afgewerkte band van 70 cm onderaan de top van de gootmuren, en rij van staafvormige kanteelversiering verbond het ene uiteinde van de puntgevel met het andere, een rij van driehoekige nissen met een diepte van 22 cm onmiddellijk onder de rij van staafvormige kanteelversiering en een tweede rand gans bovenaan gesitueerd.  Het einde van de nissen was ingekleed met een platte steen en met kleine uitstekende gezichten of gegraveerde modillons met krullen stak steeds tussen 2 nissen uit.  Maar het voornaamste versieringselement was een Byzantijns kruis in zwak bas-reliëf dat een Christus aan het kruis inhield.  Dit ontwerp van een grote zeldzaamheid is weggehaald en in de noordelijke kruisbeuk voor 1913 opgesteld.  Wat betreft het portaal en het hoge venster dat zich in zijn as situeerde, waren in rondboog en zonder karakter.




Het schip had oorspronkelijk zijbeuken en vertegenwoordigt één van de zeldzaamste voorbeelden van een basicaal plan in de streek van Beauvais.  Met het Basse-Oeuvre van Beauvais is het de enige kerk in de regio waar de grote bogen van het schip die in verbinding stonden de zijbeuken en die direct op de pijlers terugvielen zonder de tussenkomst van imposten zoals men ziet te Rhuis, Cinqueux en Saint-Rémy-l'Abbaye.  Het schip van Rhuis dateert van het midden van de 11de eeuw en is door Dominique Vermand beschouwd als preromaans daar de auteur de Romaanse periode enkel begint in het laatste kwart van de 11de eeuw in het gebied dat vandaag het departement van de Oise vormt.  Zonder zich uit te spreken over de datum van het schip van Montmille, voegt Dominique Vermand het toe aan de gebouwen met een Karolingische traditie.  De andere schepen van dezelfde periode zijn eenbeukige schepen zoals Notre-Dame van Thil, Bresles, Hermes, Saint-Martin-le-Noeud, Velennes, enz... De grote bogen van het noorden zijn nog gedeeltelijk zichtbaar vanaf de buitenzijde maar de eerste is verborgen door een huis en de volgende door een afdak aan de muur van de kerk toegevoegd.  Het plan in verheffing toont 6 grote bogen zoals Eugène Woillez heeft geopenbaard.  De afbraak van de zijbeuken blijft nog zichtbaar aan de westelijke muren van de kruisbeuken zowel in het noorden als het zuiden en aan de oostelijke muren bevinden zich eveneens dichtgemetselde bogen naar de oude absidiolen.  Deze in het zuiden is vandaag verborgen door de sacristie.



Bronnen.

- Anne Prache in Île-de-France Romane; La Nuit des Temps 60, Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1983.
- Eugène Joseph Woillez in Archéologie des monument religieux de l'ancien Beauvoisis pendant la métamorphose romane; Derache Paris 1849.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: