Zoeken in deze blog

maandag 8 november 2021

Eglise Sainte-Eulalie te Champniers (Charente 16)

 Eglise Sainte-Eulalie 

te Champniers



Beschrijving.
Opgericht in klein en middelmatig metselverband stelt het gebouw zich samen met een éénbeukig schip van 3 vierkante traveeën en een gotische zijkapel ten noorden van de 2de travee.  Het schip staat in verbinding met de 2 rechthoekige transeptarmen dmv doorgangen, en met de vierkante kruising.  Vanuit iedere transeptarm vertrekt een vierkante doorgang en een halfronde absidiool die de hoofdapsis begrenzen.
Aan de binnenzijde is de achterzijde van de gevel een restauratie uit de 19de eeuw.  Het schip is een laatromaanse constructie of van begin van de gotische periode; einde 12de of begin 13de eeuw.  Deze is overwelfd met kruisribben met nerven van torisch lijstwerk.  De doorgangen onder de rondboog schijnen eveneens toe te behoren aan een latere constructie, uitgezonderd deze in het zuiden.  




Op de kruising zijn de onderste gedeelten van de 4 pijlers herdaan, hierbij inbegrepen de onderste cilinders.  In de westelijke muur van de noordelijke transeptarm leidt de doorgang naar de klokkentoren welk is doorbroken in zijn noordelijke muur die een galerij en een trap in de dikte van de muur verbergen.



Zowel in het noorden als het zuiden zijn de vensters in de absidiolen herdaan geweest.  De doorgangen naar de apsis zijn verlicht door een lang rondboogvenster met een diepe insprong.  Deze in het zuiden is eveneens herdaan geweest in de 19de eeuw.  De apsis is versierd met 7 boogreeksen waarvan er 2 zijn uitgewerkt als doorgang.




Aan de buitenzijde heeft de reconstructie van de platte dakpannen aan de oostelijke gedeelten het geheel breder gemaakt dan voor de restauratie.  De kerk heeft de zuidelijke muur van de laatste travee van het overwelfde schip, het transept en het koor in zijn staat uit de 12de eeuw bewaard.  Enkele fragmenten van de westelijke doorgangen wijzen erop dat deze reeds aanwezig waren voor de reconstructie.  De oostelijke doorgangen schijnen in het begin niet aanwezig te zijn.  De andere traveeën van het schip naar het noorden zijn verlengd tijdens hun reconstructie op het einde van de 12de eeuw, wat overeenkomt met het herinrichten van de 4 doorgangen.  Dit vergrote gedeelte is verbonden met de oude, in het midden van de 3de travee.  Het schip werd bij het begin van de 13de eeuw overwelfd met kruisribben.







Op het timpaan is Christus in majesteit voorgesteld, gezeten in een mandorla welke versierd is met bloemen en golvende versiering, licht verwijderd aan de rechter zijde.  Zijn hand is verdwenen en men weet niet of deze hand zegend was of een boek in de hand hield.  In de hoeken van het timpaan bespelen 2 beschadigde engelen met  bolle wangen de hoorns om het Laatste Oordeel aan te kondigen terwijl aan weerszijden van Christus de maan en de zon verschijnen.  Inscripties aan de rand van het timpaan bevestigen dit en verklaren de identiteit van de symbolen van de Tetramorf.  Er zouden nog anderen moeten zijn maar de rand is afgekapt of beschadigd aan de voorzijde.  Het gezicht van Christus is rond en de pupillen werden met een beitel doorbroken, maar het geheel ontbreekt het scherpte.  Ondanks de talrijke plooien in zijn kleed  en toga ontbreekt het lichaam aan reliëf en de figuur schijnt star en onnatuurlijk.  De Tetramorf in sterk reliëf is beter geslaagd op het plan van het model maar de verhoudingen van het lichaam zijn overdreven met heel lange en ongelijke armen, korte en ingetrokken benen.  Het gekozen thema waar Christus zijn lichaam niet laat zien, geeft een ontwerp terug voorafgaand aan 1145.  Een datering waarbij in de regio of in het westen van Frankrijk, de beeldhouwers Christus meer en meer met gespreide armen voorstellen, zich losmakend van het lichaam.





Aan de oostelijke delen bemerkt men 2 series van kapiteellichamen. Op de kruising zijn deze van grote formaat.  Zij bootsen gedeeltelijk gehistoriseerd, de worsteling van de ziel of strijdende ridders tegen elkaar, of tegen de krachten van het kwade voor.  Deze zijn voorgesteld onder de vorm van monsters verwikkeld in rankenversiering of geregeld elkaar verslindend met leeuwen, monsters met 3 hoofden. 








Het Lam Gods is in het zuiden van de kruising voorgesteld, bedreigd door een draak.  Deze overvloedige samenstellingen zijn omringd met planten met vette bladeren.  




De verwerking van de ridders herinnert aan deze van het gelijkvloers van de kathedraal van Angoulême, de aanwezigheid van het Lam zoals bij de kruising van Trois-Palis en de stijl van de vegetatie laat deze ontwerpen situeren temidden van de producties van na de bouw van de kathedraal en verwijzen naar een datering uit het 2de kwart van de 12de eeuw.
De kleine kapiteellichamen zijn voor het grootste gedeelte versierd met vegetarisch motieven met vette bladeren maar enkele stellen eveneens dierenmotieven voor.  Bij deze ontdekt met het eucharistisch motief met 2 duiven die uit een kelk drinken en 2 Lam Gods met een kruisvormige stralenkrans.








Deze ontwerpen schijnen van hetzelfde atelier afkomstig te zijn net als de grote kapiteellichamen, door de behandeling van de dieren en de stijl van het gebladerte.  Men kan deze dateren uit het 2de kwart van de 12de eeuw. 
De modillons van het kooreinde en de zuidelijke transeptarm stellen mensenhoofden, vaatjes, met slingers versierde kraagstenen, een kruis en nog 3 kabelversieringen voor.


Het beeldhouwwerk bevestigt de datering van de oostelijke delen van het gebouw uit het 2de kwart van de 12de eeuw.

Bronnen.
- Sylvie Ternet in Les églises romanes d'Angoumois, tome II; Editions "le Croît Vif"; Paris 2006.
- Ch. Daris in Angoumois roman; Editions Zodiaque, "la Nuit des Temps 14"; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1961.




Bijlagen.

Geen opmerkingen: