Zoeken in deze blog

zondag 1 november 2020

Portaaltoren Saint-André te Château-Landon (Seine-et-Marne 77)

Portaaltoren Saint-André 
te Château-Landon

Beschrijving.
Van de Benedictijnenpriorij van Saint-André die toegevoegd was aan de abdij van Ferrières-en-Gâtinais, blijven nog enkel de 2 onderste verdiepingen van de indrukwekkende portaaltoren over.  Deze zware toren is gestut door platte steunberen aan de hoeken en in het midden van de zijwanden.  Een traptoren is toegevoegd aan de noordelijke zijde.
Een groot portaal in gebroken boog en zonder timpaan, is in het westen doorbroken.  Alhoewel hij niet hoger reikt dan de steunberen aan de hoeken, is deze vastgezet in een uitstekend massief en bekroond door een gootklos onder een hoge talud.  De diepe uitsprongen zijn versierd met half ingewerkte zuilen met daarop kapitelen waarvan de dekstukken die met een tablet en een schuine afkanting geprofileerd zijn, 2 doorlopende banden vormen tot en met de steunberen.  De 4 archivolten zijn afgezet met vrijgemaakte voetringen langs brede hollijsten.  Aan het buitenwelfvlak van de buitenste archivolt loopt een uitstekende band, versierd met lijstjes in halve cirkels.
De kapitelen zijn heel merkwaardig.  Hun hoge en nauwe kapiteellichamen zijn gedeeltelijk naakt.  Motieven versieren het midden van het bovenste gedeelte, onder de uitstekende hoeken van de dekstukken, hetzij met een hoofd in sterk reliëf, hetzij met een palmet omringd door 2 stengels die zich beëindigen in een knop. 
Gebeeldhouwde maskers versieren het bovenste van de schuin afgewerkte stijlen van de ingang.  Twee kapiteellichamen zijn uitgehakt met inkervingen die hoge driehoeken vormen omboord met kleine boven aan de top; een soort afgeplatte versie van een kapiteel met eierlijsten.  Het contrast tussen de gladde delen met de gezichten in reliëf verwekt een vreemde indruk.  Enkel de gezichten van het noordelijke portaal van de kerk Notre-Dame van Château-Landon hebben gemeenschappelijke kenmerken met dit beeldhouwwerk.
De gootklos is  samengesteld uit kleine boogreeksen, zoals in een gootklos type "Beauvaisine" onderverdeeld door kleinere bogen.  De bogen dragen op de modillons gebeeldhouwd met maskers maar andere kleinere gezichten steken uit onder de top van de boogreeksen.
Een steunzuil op een voetmuur neemt zijn aanvang in het midden van de talud van het portaal.  Deze scheidt 2 bogen die de 1ste verdieping van de gevel vormen.  Deze rondbogen zijn omringd met een doorlopende voetring, bovenaan omgord door een rij van bloemversiering.  Op het achterplan met dunne uitstek, is de boog begrensd met 2 zuilen en van lijstwerk voorzien door een andere voetring.  Eén van de zuilen is gebeeldhouwd met gebladerte maar deze verkeert in een slechte staat.
Het binnenste niveau van het portaal heeft een graatgewelf bewaard dat zijn steun neemt op de zuilen geplaatst in de hoeken.  De ingang die op het schip uitkwam is eveneens in een gebroken boog zoals bij het ingangsportaal.  F. Deshoulières heeft dit gedeelte gedateerd bij het midden van de 12de eeuw en moet van ongeveer dezelfde periode dateren als het transept van de kerk Notre-Dame.







Bron.
Anne Prache in Île-de-France romane; Editions de Zodiaque, "la Nuit des Temps 60; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1983.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: