Zoeken in deze blog

zondag 27 mei 2018

Eglise Notre-Dame te Wassy (Haute-Marne 52)

Eglise Notre-Dame 
te Wassy

Geschiedenis.
De stichter van de abdij van Montier-en-Der, Berchaire, heeft in 672 een domein ontvangen gelegen te Wassy.  Een kapel werd er opgericht maar noch het domein noch de kapel zijn vermeld in de beroemde inventaris van de abdij welk in de 9de eeuw werd opgemaakt.  Toen in 1066 de abdij van Montier-en-Der opnieuw aanwezig was te Wassy, gaat zij over tot een nieuwe installatie voor haar nieuwe bezittingen die de heer van Joinville, Geoffrey, hen had geschonken.
Deze bezittingen liggen aan de oorsprong van een priorij-pastoor waarvan de kerk deze is die vandaag nog bestaat.  Zij is groter geweest tussen de 14de en de 16de een met een ganse serie van kapellen gesticht door de parochianen ten noorden en ten zuiden van het schip.  Zij heeft enkele catastrofes ondergaan, in het bijzonder een brand die al de gewelven verwoestte in 1591.  Het is tenslotte met hun eigen inkomsten, met hun eigen ervaring, met hun eigen opvattingen dat de parochie en de stad tussen 1867 en 1890 de herstelling hebben ondernomen voor het gebouw dat zich in slechte staat bevond.  Een architect van de streek, Henri Descaves, is aldus begonnen om in de stijl dat eigen scheen te zijn aan het monument, de gevels van het transept, gans het kooreinde te herstellen maar zonder dit te beëindigen.




Beschrijving.
Buitenzijde.
Het aspect van de buitenzijde komt slechts gedeeltelijk overeen met de structuur van het gebouw.  De westelijke gevel is van een late periode en bewaart van zijn originele staat nog enkel de centrale ingang en de 3 bovenste openingen.


Enkel het oostelijk gedeelte van de kerk stelt nog originele Romaanse delen voor met de gevels van de transeptarmen, de absidiool en de noordelijke zijbeuk, en de vieringtoren op de kruising.


Al deze gedeelten hebben een heel typische versiering en eigen aan een groep lokale gebouwen uit de regio gekregen.  Aan de gevels van het transept en het kooreinde zijn de voorzijden onderverdeeld door platte steunberen, verbonden door boogreeksen.  Bovenaan deze staat kleine steunberen die een nieuwe onderverdeling van de voorzijde inzetten.






De toren gebruikt op zijn 3 verdiepingen dit heel ruim evenwicht ondanks de verscheidenheid en overvloed van de elementen met bogen die een fries vormen, versieringen met tanden of staafvormige kanteelversiering, kubische kapitelen.....





Binnenzijde.
Het plan van de kerk stelt een originele samenstelling voor.  Aan de 3 gebruikelijke gedeelten van dit genre gebouw met apsis en koor, transept en schip, moet men een 4de toevoegen in het westen wat men een westelijk transept noemt en dat een werkelijke hal vormt.
Dit transept bezet ganse de breedte van het gebouw achter de gevel.  Hij heeft een centrale travee omkaderd met 2 zijtraveeën van dezelfde hoogte.  Aan de zijde van de gevel treedt men binnen langs 3 deuren,  in elk van de as van de traveeën doorbroken.  Enkel de centrale ingang heeft oude binnenwaartse insprong, de zijdeuren zijn doorbroken recentelijk doorbroken geweest.  De 3 openingen die bovenaan zijn gesitueerd met een grote oculus in het midden en 2 spitsbogen op de zijden, zijn allen origineel.  Naar het oosten staan 3 bogen toe om in de beuken binnen te treden.  Een grote boog bezet gans de ruimte aan de zijde van het schip terwijl in het noorden en het zuiden de bogen enkel overeenkomen met de helft van de breedte van de travee.
Deze 3 traveeën, gescheiden door gordelbogen, zijn overwelfd met ribben waarvan de nerven een heel bijzonder aspect vertonen.  Zij maken zich geleidelijk los aan de hoeken van het gewelf aldus vormend een aanzet van de colonnet, vervolgend beëindigd door een kapiteel op de top welke de aanzet van de nerf steunt.
Het schip heeft 4 ongeveer vierkante traveeën.  Zij wordt begrensd met 2 zijbeuken waarvan de breedte ongeveer de helft bedraagt van deze van het schip.  In het zuiden heeft zijn verheffing 2 verdiepingen.  Dit zijn grote rondbogen met een dubbele cilinder die terugvallen op de half ingemetselde zuilen aan de kruisvormige pijlers en bovenaan de opnieuw besneden rondbogen.  In het noorden heeft zij 3 verdiepingen.  Bovenaan de as van de boogreeksen zijn 2 rijen van openingen doorbroken met kleine rondbogen ter hoogte van de kapconstructie van de zijbeuken en nog hoger een venster van hetzelfde type maar iets groter.  De bogen onder de kapconstructie en de vensters zijn nu dichtgestopt.





De zijbeuken komen overeen met de verdieping van de boogreeksen.  Hun buitenste onversierde muren zijn voor een groot deel geopend langs de ingangen van de zijkapellen.


Het schip is overwelfd met ribben van hetzelfde type als deze van het westelijke transept.  De zijbeuken zijn overwelfd met graatgewelven.



Het oostelijke transept is licht verschillend in plan en in verheffing met het westelijke transept.  Hier bevinden zich ook 3 traveeën met kruisvormige pijlers maar hier geflankeerd met pilasters en een verheffing van 2 verdiepingen die gescheiden zijn door een van lijstwerk voorziene gootklos verlengend de impost van de pijlers van de kruising op het niveau van het vertrek van de gewelven.  Naar het oosten bevindt zich een kleine boog die nu aan het binnenste gedeelte is dichtgestopt, en onder de gewelven een oculus.  Aan de noordelijke en zuidelijke gevels is één kleine boog, in de 15de eeuw vervangen door een grotere opening.  De overwelving is sterk vergelijkbaar met deze van het westelijke transept.


Een koor van 2 ongelijke traveeën gaat de apsis vooraf.  De eerste en bredere, is aanpalend aan de zijbeuken beëindigd door de diepe absidiolen die overwelfd zijn in halfkoepel maar de zuidelijke is afgesloten door een muur.  De 2 koortraveeën zijn in de 19de eeuw herdaan geweest maar hun samenstellingen hebben de uitschijn oud te zijn.  De huidige apsis heeft een recht kooreinde vervangen.



Het beeldhouwwerk van de kapitelen.
De beschrijving van de oostelijke en westelijke kerk laat ons toe om meet een opeenvolging in de constructiefases rekening te houden, gaande van het meest oude naar het meest recente. 
In de zijbeuken van het koor is er een tegenstelling tussen de kleine kubische rijzige en naakte kapitelen die op de kleine zuilen staan kenmerkend de ingang van de absidiolen, en de kapitelen met gedrongen kapiteellichaam versierd met gevarieerde motieven die de zuilenparen bekronen ontvangend de bogen geopend tussen het koor en de zijbeuken.








In het schip vervolgen zich 4 types van kapitelen van het oosten naar het westen toe.  Zij beëindigen de halfzuilen van de zware pijlers van het schip en de achterzijde van de gevel.  Vooreerst zijn er de naakte kubische kapitelen aan pijler 4 zowel noordelijk als zuidelijk.



Vervolgens de kapitelen met eenvoudige bloemenmotieven, met zwaar gebladerte beëindigd door bollen of met schelpen aan pijler 2 en 3 zowel in het noorden als het zuiden.  Te midden van deze laatste moet men van pijler 2 aan de zijde van het schip, en deze van pijler 1 in het zuiden aan de zijde van de zijbeuk met een uitzonderlijke behandeling en geometrisch agressiever waar de bladeren gepunt zijn en zich losmaken.







De kapitelen van pijler 1 in het noorden als het zuiden vormen een andere heel verschillende groep, kenmerkend voor het soepele, wemelend, gedetailleerd decor van een zeer grote kwaliteit.  De flora is er gedaan met rankenversiering, met stengels die er zich verstrengelen of zich verdelen met getande, generfde, opgerolde bladeren van palmetten, acanthusbladeren, fruit of druiven.  Steeds huizen hierin ook figuren hetzij met eenvoudige maskers die stengels uitspuwen, hetzij lichamen waarvan de delen de schijn aannemen van twijgen beëindigd door handen die andere twijgen omklemmen of hetzij met volledig geïndividualiseerde lichamen.







Verschillende handen hebben aan deze kapitelen gewerkt.  De ene heeft de 4 kapitelen van de eerste noordelijke pijler gerealiseerd, vermengend flora en figuren.  Voor hen is het kapiteel een volume dat het decor aankleedt met een vergulde versiering.  Men gebruikt de vormen van het kapiteellichaam als een kader waarbij de structuur dient om de verbindingen van de ineenstrengeling te organiseren vanaf de geplaatste gezichten aan de hoeken of het midden.



Voor een andere hand, bij pijler 1 in het zuiden, zijn er geen figuren maar een goed uitgewerkt en krachtig beeldhouwwerk dat het kapiteel modelleert spelend met de volumes, de verlengingen, het volle en het ledige.  Het decor van het kapiteellichaam ontplooit zich in een weelderigheid van kruisingen, van bollen, van schelpen en van golvende bewegingen van de bladeren steeds stijgend van een naakt gelaten, binnenste gedeelte.



Bron.
Philippe Dautrey in Champagne romane; Editions de Zodiaque; la Nuit des Temps 55; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1981.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: